172
gesloten in onze verklaring dat wij niet langer genegen waren
te propageeren voor de invoering van een kadaster met bewijs
kracht, allereerst het volgende (blz. 112):
„Ongeschiktheid van het personeel.
„Staat ons personeel in geschiktheid voor de praktijk zoover achter
bij het Duitsche personeel
„Waarom stellen de Heeren H. en de V. het aan het publiek
voor, alsof in ons klein land behoefte zou zijn aan een groot korps
van hoogst wetenschappelijk ontwikkelde geodeten
Bij de proefhermeting van Neuilly-Plaisance, waarover ik een en
ander mededeelde in T. 1905. stond één zeer hoog wetenschappelijk
man aan het hoofd. De praktische metingen werden onder diens
alles overziende hoofdleiding uitgevoerd door personen, die nimmer
kadastrale metingen hadden medegemaakt en de Heer Lallemand
en alle belanghebbenden hebben niets dan lof voor de wijze, waarop
de laatsten zich van hun taak hebben gekweten."
Men vergelijke eens wat wij eerder van den Heer Meijer
aanhaalden1) omtrent de eischen van geschiktheid aan het perso
neel te stellen, met wat de heer Colpa hier verkondigt.
De Heer Meijer: «op wetenschappelijke vorming komt het
niet zoozeer aan, in veldarbeid bedreven handige personen hebben
wij noodig."
De Heer Colpa: «één zeer hoog wetenschappelijk man aan
het hoofd, dat is je ware, de uitvoerende personen, maagdelijk op
het gebied van kadastrale metingen."
De Staatscommissie zal sprakeloos staan tegenover zoo zeldzame
overeenstemming van inzicht, buitengewone belofte voor de toe
komst; - wij behoeven er niets meer bij te voegen.
Nog trekt ons bizonder in de critiek(?) van onzen derden be
strijder aan (blz. 114):
„Geen enkel feit geeft recht, het schipbreuk lijden der pogingen
in 1903, tot verkrijging van opleiding te Wageningen, te wijten aan de
Registratie.
„Wellicht is aan die mislukking niet vreemd de omstandigheid,
dat Z. E. de Minister van Waterstaat niet veel gevoelde voor uitbrei
ding van het examenprogramma der landmeters met kultmrtechniek.
„Specialiteit voor kultuurtechnische werkzaamheden was de Neder-
landsche Heide-Maatschappij," meende Z. E. (T. 1904 blz. 197).
1 Op blz. 167 hiervoor.