i77
naar hen, wier arbeid als rédacteuren gij kwalijk in staat zijt te
beoordeelen, omdat gij, als buiten de redactie van het orgaan
staande, met betrekking tot deze soort van arbeid -in het onbe
kende tast.
Wij hebben nog een en ander in het midden gebracht, om
onze in dit opzicht gedane toezegging gestand te doen. De, naar
wij gelooven te hebben aangetoond, op 19 Maart geleverde
oppervlakkige critiek, zullen wij verder ongemoeid laten.
Ten slotte, ons veeljarig ondankbaar troetelkind, het kadaster
met bewijskracht, is o. i. dood als een pier, of, as a doornail,
of zelfs, as a coffin-nail, naar verkiezing.
't Was een pseudo Barbertje, in't eind verdiende zij in kleine
stukjes gesneden en ingezouten te worden; evenwel, was op
standing voor haar mogelijk, als't echte Barbertj e zou zij, daartoe
voor de vierschaar geroepen gewis getuigen, dat er een tijd
is geweest dat ook wij haar hebben gevoed en gekleed en ver
zorgd.
Dat zijn de verzachtende omstandigheden die wij pleiten.
Desniettegenstaande leggen wij ons willig neer, wanneer ons
drietal rechters ons uit «ring en ding» wil bannen; blijft
eischen: «voer die menschen weg, zij moeten hangen!»
Een eisch der gerechtigheid is dan echter, dat men ons niet
alleen doe sneven.
Met ons vijven hebben wij gekorven en verminkt tot de dood
intrad.
Onze mede onderteekenaars der Memorie «Organisatie en Reor
ganisatie» stelle men met ons terecht.
De Heer Boer in het midden, rechts en links van hem een
lid van de redactie op die eereplaats hebben wij aanspraak
terwijl de flanken der dus gevormde groep, door de heeren van
der Veur en de Vries behooren te worden ingenomen.
Utrecht 2 September '07.
C. W. Hoffmann.