I9I
geworden wet van 2 Mei 1897. De uitkomsten van de laatste schatting
bewijzen hoe noodig dat was.
Verder breken wij ook voorgoed met het zegel op de grondbelasting.
Het is bekend, dat mijn partijgenooten en ik bij de behandeling der
wet van 190b getracht hebben verder te komen. Ons daartoe strekkend
amendement is verworpen. Ik kom natuurlijk nu daarop niet terug. Ik
wil zelfs verklaren, dat ook de regeling van thans een verbetering is en
zal dus, als het eenigszins mogelijk is, daaraan mijn stem geven.
Dat het een verbetering is, blijkt afdoende uit de bij de Memorie van
Toelichting overgelegde cijfers.
Als ik vergelijk de uitkomsten volgens de wet van 1897 met die volgens
de wet van 1904, dan blijkt, dat de landbouw van bijna 5 pet. gestegen
is tot 9'/10 pet., en dat de fabrieken en de woonhuizen gedaald zijn resp.
met pl.m. l/2 en pl.m. 5 pet.
De fout van de wet van 1897, volgens welke de landbouw veel te
weinig betaalde en vooral de woonhuizen te veel, wordt hersteld. Doch
de onmogelijke wet van 2 Mei 1897 komt eigenlijk niet in aanmerking.
Een goed overzicht van de beteelcenis dezer herziening krijgt men, wan
neer men de wet van 1904 legt naast die van 1873, die op het oogenblik
nog geldt. Dan zien wij, dat de landbouw daalt van 11,24 tot 9>7 Pct-
dat de fabrieken van 7,63 dalen tot 7,38 pct., en dat de woonhuizen iets
omhoog gaan.
Er blijkt uit, dat wat in de eerste plaats noodig wasontlasting van
den landbouw, inderdaad is tot stand gekomen. De landbouw daalt met
ongeveer i'/2 pct. op de 11,4 pct. en wordt dus voor meer dan '/8 ontlast.
Wanneer men den staat der gemeenten, door den Minister overgelegd,
nagaat, en men neemt speciaal de landbouwgemeenten, dan ziet men,
dat daar zelfs de gezamenlijke belastbare waarde is gedaald, Ik noem
bijv. in de provincie Groningen de gemeenten Noorddijk, ten Boer en
Bedum, waar de belastbare opbrengst lager wordt dan ze was volgens de
wet van 1873.
Ik wil even een terugblik werpen op de gebeurtenissen die een gevolg
waren van de Gebouwde-eigendomswet van 1897, waarvan de landbou
wers in Groningen zelf toegaven, dat zij onuitvoerbaar was. In dit gewest
openbaarde zich daartegen een algemeen verzet. En wat blijkt nu Uit
de cijfers die de Minister overlegt, ziet men, dat dit verzet volkomen
gerechtvaardigd is. Maar wat men misschien niet zou hebben verwacht
er blijkt ook uit, dat wat de Groningers gedaan hebben door hun verzet
tegen de wet van 1897, ook door de andere provinciën had behooren te
geschieden.
Wanneer ik den staat naga en daarvan neem kolom 8, dan zie ik, dat
in Groningen de belastbare opbrengst met meer dan milioen is omhoog