192
gegaan, wat de hoeven betreft, maar dat dit ook in andere provinciën in
zeer sterke mate het geval is, waar dus ook te laag was aangeslagen. De
cijfers staan in de Memorie van Toelichting, ik heb dus niet noodig ze
voor te lezen.
Maar men ziet nog iets en dat verdient nog meer de aandacht. In
Groningen ging de beweging ook vooral tegen den te hoogen aanslag der
woonhuizen wij zien nu ook in den staat, dat de woonhuizen in Gro
ningen naar beneden gaan, echter slechts met een bedrag, wat de belast
bare opbrengst betreft, van bijna f 29.000 over de geheele provincie, dus
van geen beteekenis.
Daartegenover staat dat in de andere provinciën, waar geen beweging
tegen te hoogen aanslag van woonhuizen is geweest, de woonhuizen ook
dalen en wel met veel hooger bedrag, in Limburg b.v. met niet minder
dan 600.000. Daarnaar gerekend, als men op deze cijfers afgaat, zou
de wanverhouding in de andere provinciën veel grooter zijn geweest dan
in Groningen. En dat was m. i. niet het geval. Er is wat andersver
schillende schatting in verschillende provinciën
Nu zegt de Minister, dat deze wet van spoedeischenden aard is en het
gewenscht zou zijn daarmede niet tot een ander jaar te wachten. In de
afdeelingen zijn wij gekomen met onze bezwaren tegen verschillende
schatting in verschillende districten. Is dit bezwaar weerlegd De Minis
ter had reeds schriftelijk medegedeeld en heeft nu mondeling herhaald,
dat de hoofdcommissie er op wijst, dat het aantal bezwaarschriften in het
geheele land nog geen 500 bedraagt en dat er slechts 27 verzoeken om
herschatting zijn gedaan. Ik ben zoo vrij Zijn Excellentie te antwoorden,
dat dat geen motief is, ja tot de zaak waarover wij bezig zijn, de verschil
lende schattingen in de verschillende districten, niets afdoet. Het is hier
geheel iets anders. Wanneer er onevenredigheid bestaat, zooals volgens
de wet van 1897, in de districten zelf, wanneer de landbouw, zooals het
geval was, veel te laag en in verhouding daarvan de woninggebouwen
veel te hoog worden aangeslagen, dan ziet iedereen, dat het zoo niet
kan. Wanneer echter in Groningen de schatting veel zwaarder uitvalt dan
bij voorbeeld in Noordbrabant en Limburg, of laat ik nemen districten
die veel dichter bij elkander liggen, bijv. Utrecht en Tilburg, dan weten
de menschen niet van elkander af en is er uit onwetendheid geen aan
leiding voor hen om bezwaarschriften en verzoeken tot herschatting in te
dienen. Omdat wij niet ontkennen, dat in de districten op dit oogenblik
ieder district voor zich gerekend de schatting tamelijk wel naar een
vasten regel is geschied, ligt het voor de hand, dat men weinig tegen
kanting heeft ontmoet. Ik wil nogmaals deze twee provinciën naast
elkander stellen: Groningen, waar de belastbare opbrengst van de woon
huizen met 29.000 is gedaald, en Limburg met een lagere belastbare