194 hebben wij ons behoorlijk op de hoogte gesteld. Zoo is dus het verschil bevestigd. Maar dat verschil behoeft niet te bestaan, ja ik ga verder, het mag ook niet bestaan. Wanneer de Minister zegt, dat er in Utrecht enkele woningen zijn die niet meer opbrengen dan 40, dan zal men daarvoor niet meer rekenen dan 40, maar dan moeten wij ook de zeker heid hebben, dat in andere districten op dezelfde wijze is te werk gegaan. En men ziet, dat er verschillen zijn van 50 tot 25. Dus heeft men die zekerheid niet, eerder de zekerheid van het tegendeel. In dit verband wensch ik ook een opmerking te plaatsen over de samen stelling van de schattingscommissiën. Ik zou willen, dat zoodra er weer een schatting voorkomt, men in de commissie menschen plaatst uit meer verschillende klassen van onze samenleving. Indien de Minister eens een staat laat opmaken van de heeren leden die deel uitgemaakt hebben van de schattingscommissiën en van de hoofdcommissie, dan zal hij zien, dat men zich bij de samenstelling grootendeels bepaald heeft tot menschen uit één klasse van de maatschappij. Dat is niet noodig en niet gewenscht. Nu zegt de Minister: wanneer ik de schattingscommissiën benoemd heb, onthoud ik mij verder van alle inmenging. Ook ik vind met hem inmenging van Regeeringswege verkeerd. Maar wat de Minister niet ver keerd acht, blijkens hetgeen hij reeds heeft toegezegd en gedaan, dat is een onderzoek, of er meer evenredigheid en gelijkheid kan worden ge bracht in de verschillende schattingen. En daar men.nu op dit oogen- blik ernstigen twijfel moet koesteren aan het welslagen van deze onderneming zou ik den Minister wel een vraag willen doen. Zooals ik gezegd heb, wil ik gaarne stemmen voor deze wet, die beter is dan <tiie van 1873, maar dat wordt mij door de verklaringen van den Minister zeer moeilijk. En daarom wil ik vragen, of de Minister, indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, toch dat voorloopig ingesteld onderzoek wil voortzettenof hij in alle districten eenige typen wil nemen van arbeiderswoningen, burgerhuizen en hoeven van dezelfde huurwaarde. En indien dan blijkt, dat er geen reden tot bezorgdheid is, dan zal ik de eerste zijn om mij bij deze wet neer te leggen. Maar als het omgekeerde blijkt, zooals ik vrees, dan hoop ik, dat de Minister zelf de onevenredig heid zal inzien en zeggenzoo gaat het niet, wij moeten opnieuw te werk gaan. Als de Minister deze belofte geeft, dan heb ik geen bezwaar om met dit wetsontwerp mede te gaan. De heer de Meester, Minister van Financiën Mijnheer de Voorzitter Naar aanleiding van de rede van den heer ter Laan wensch ik allereerst onder zijn aandacht te brengen, dat ik, naar het mij voorkomt, de ver schillen niet alleen heb verklaard, maar ook wel degelijk heb doen uit komen dat er voor die verschillen in schatting goede redenen bestonden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1907 | | pagina 196