197
Ik kan dus niet anders doen dan aanraden het wetsontwerp aan te
nemen zooals het daar ligt.
De heer ter Laan: De Minister heeft herhaald, dat de schattings-
commissiën haar plicht hebben gedaan. Ik heb dit niet betwijfeld, en zelf
gezegd, dat met ernst de verhoudingen zijn nagegaan. Maar het ligt
voor de hand, dat, wanneer er een groot aantal commissiën in het land
zijn, hier weer naar den eenen, daar weer naar den anderen kant zal
worden afgeweken. En wanneer er dan voorbeelden zijn aangegeven,
zooals hier geschied is, dan ligt daarin op zich zelf de vraag reeds
opgesloten, of wij wel de regeling zullen krijgen die wij noodig hebben.
Nu is de Minister tot mijn verwondering tevreden over de cijfers van
Utrecht, den Bosch en Tilburg, al loopen zij dan ook uiteen van 25
tot 50. Ik ben dat niet. Wanneer men over die cijfers tevreden is,
dan kan ik begrijpen, dat men genoeg zich ingelicht gevoelt en weinig
geneigdheid bespeurt om het onderzoek voort te zetten. Daarentegen
acht ik een nader onderzoek zeer gewenscht, vooral ook in verband met
de cijfers die in de officieele staten van den Minister voorkomen. Het
doet mij dus genoegen, dat de Minister in overweging genomen heeft,
een nader onderzoek in te stellen.
Al is het niet van harte, zal ik met dit wetsontwerp medegaan.
Van onzen kant zullen wij voortgaan met het verzamelen van betrouw
bare mededeelingen; als er aanleiding toe mocht bestaan, dan zullen ook
wij op deze zaak terugkomen.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsontwerp houdende bepalingen in verband met de herziening van
de belastbare opbrengst der gebomvde eigendommen (203) woidt zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Behandeling van het wetsontwerp tot verhooging van het Vilde hoofdstuk
B der Staatsbegroo/ing voor het dienstjaar 1907 (2 03).
De artt. 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer de Meester, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!
In de beweegreden zijn niet ingevuld de datum van de wet en het
nummer van het Staatsblad. Er zal hiervoor moeten gelezen worden: 8
Februari 1907 Staatsblad N°. 38.)
De Voorzitter: Ik geloof niet dat het noodig zal zijn het oordeel
van de Commissie van Rapporteurs omtrent deze aanvulling te vragen.