hem, kalm burger, volgens dien redacteur: «Een goedmoedig
coryphee au grand besoin» aan de galg te hijschen, heeft hij
en dit geheel in 't belang der Vereeniging niet het minste
bezwaar hém allereerst neer te sabelen.
Hij stelt daarom voor, beide Heeren ongevraagd te doen heen
gaan, en zoo het niet mogelijk is nog op deze vergadering
andere redacteuren te benoemen, de uitgave van het tijdschrift
tijdelijk te staken.
De Voorzitter vraagt of dit voorstel ondersteund wordt.
Een door enkelen uitgesproken «ja» en 't uitblijven van ont
kenning, geven een voldoend antwoord.
De Fleer Gombault vraagt of 't Bestuur reeds de waarschijn
lijkheid eener begeerde verandering in de redactie overwoog en
mogelijk nieuwe redacteuren op het oog heeft.
De Voorzitter antwoordt, dat het Bestuur die omstandigheden
wel heeft voorzien, doch de keuze van Redactie bij voorkeur aan
de Vergadering wil overlaten.
De Heer Hoffmann kan den Heer van der Veur verzekeren,
dat zijn beeldspraak allerminst afbreuk deed aan de vriend
schappelijke gevoelens jegens den Heer van der Veur. Ook
jegens den Heer Colpa blijft hij bezield met de beste wenschen.
Het hem, door den Heer Gombault gemaakte verwijt van
onbescheidenheid, meent hij te mogen afwijzen met een beroep
op de Vergadering van 19 Maart, waar de Redactie haar mandaat
ter beschikking stelde van de Vergadering. Hoewel nog steeds
gaarne tot heengaan bereid, zonder wrok of boosheid, gelooft hij
toch, dat een besluit als de Heer van der Veur wil doen nemen,
tegenover de buitenwereld een vreemden indruk zal maken.
De Heer Gombault is van oordeel dat de redacteuren sedert
19 Maart demissionair zijn en dat zij daarom niet meer het "recht
hadden optreden zooals zij deden.
De Heer Hoffmann wijst op 't verslag dier Vergadering, ten
bewijze dat hun mandaat toen voor 't loopende jaar is verlengd.
De Heer Vrugging herhaalt de waarschuwing reeds 19 Maart
gegeven, dat de wijze, waarop deze aangelegenheid is en wordt
behandeld, leidt tot persoonlijkheden. Hij voor zich zou meer
een weg willen bewandelen, die tot verzoening kon leiden.
De Heer Hoffman verwondert er zich over, dat de wijze
waarop de redacteuren hun arbeid verrichtten, tot boosheid aan-
22 8