2 35
Reeds in 1875 werd door eene vergadering van kadaster
ambtenaren de noodzakelijkheid uitgesproken de opleiding te
herzien. Bij de behandeling der begrooting over 1887 in de
Tweede Kamer besprak de Heer Schimmelpenninc'k van der
Oye van Nijenbeek in eene uitvoerige rede over een zevental
gewenschte verbeteringen van het Kadaster op de eerste plaats
de opleiding, daarbij de behoefte uitsprekende aan «gevormd, in
ieder opzicht goed onderwezen personeel» en noemde maatregelen
daartoe het «uitgangspunt van alle verbeteringen, waarop reeds
meermalen is aangedrongen». Men kwam tot daden in 1890 nadat
op initiatief van den Heer H. P. de Haan in de Algemeene
Vergadering de discussiën over de opleiding werden geopend.
Deze wees er op, hoe eene behoorlijke opleiding onbreekt, hoe
de kennis van den aspirant afhankelijk is van standplaats, om
geving en aard van het werk, hoe zonder plaatsing bij eene
hermeting hij veelal de instrumenten uit boeken moet leeren
kennen, terwijl, wat de theorie betreft, van opleiding geen sprake
kan zijn. Vooral de toekomst eischte practisch, behoorlijk ont
wikkeld personeel. Het gevolg was de benoeming van eene
Commissie van praeadvies, waarin de Heeren Barenbroek,
H. P. de Haan en de Vos zitting namen; voor het uitvoerig,
zorgvuldig bewerkt verslag moge verwezen worden naar het
Tijdschrift. De Commissie heeft zich, met ter zijde stelling van
persoonlijke kwesties laten leiden door wat het algemeen belang
vorderde; de boven aangestipte leemten in het licht stellende, heeft
zij, wijzende op toekomstige aansluitingen aan het in bewerking zijnde
Rijksdriehoeksnet en onafhankelijk van de bestemming, die het
kadaster in de toekomst uit een juridisch oogpunt mocht verkrijgen,
onder vergelijking met Duitsche toestanden, een beredeneerd
programma van kundigheden voor landmeter van het kadaster
ontworpen. Na vervanging in punt 4d van «geschiedenis» door
«algemeene geschiedenis» (van het kadaster) hechtte de vergadering
van 1891 met op ééne na algemeene stemmen hare goedkeuring
daaraan blijkens eene motie, die tevens het Bestuur opdroeg, bij
de Regeering op instelling eener staatscommissie aan te dringen,
ter onderzoek van het kadastrale vraagstuk. Nog hetzelfde jaar
werd den Minister, op verzoek, eene memorie «het kadastrale
vraagstuk» aangeboden; daarin blijft echter de opleiding buiten
bespreking, zoodat het lot dier memorie hier niet behoeft gereleveerd.