De Haagsche motie toegelicht. Zoo als te verwachten was, kwamen de Heeren Hoffmann en dc Vos terug op de beschouwingen, die de verdediging van de bekende Haagsche motie uitmaken. Mijnerzijds staat de overtuiging vast, dat een pennestrijd ge meenlijk niet het minste practische nut oplevert. Nu echter o.m. uit eene mij toegedachte inconsequentie en uit een beweerde tegenspraak tusschen den Heer Colpa en mij, getracht wordt munt te slaan tegen de beschouwingen, die de Haagsche motie inleidden, meen ik niet te mogen nalaten eenige opmerkingen tegen hun verweer te maken. De schrijvers van «Het kadastrale vraagstuk» stelden het voor of de Vereeniging van K en L. eene alles uitsluitende propo- ganda heeft gevoerd voor de directe en algemeene invoering van een kadaster met bewijskracht, Ik noemde die voorstelling voor een deel een «onwaarheid» en voor een ander deel «verbazing wekkend onjuist». De Heer de Vos schijnt het met die qualificaties niet eens te zijn, en ontkent de juistheid der eerstgenoemde, maar vergeet de gronden op te geven waarop die ontkenning steunt; en als weerlegging van de laatstgenoemde voert de Heer de Vos aanuitingen van Heeren, die met de Vereeniging niets uitstaande hebben! De onjuistheid is dan ook m. i. nog niet aangetoond. Ook de conclusie, welke hij maakt, als zou de wensch naar de meermalen genoemde «bewijskracht» door de leden van K. en L. zijn losgelaten, is niet juist; eene nadere lezing én van de motie met de voorafgaande beschouwingen, én van het verslag der daarover gehouden stemming, zal den Heer de Vos m. i.' wel van zijn dwaling genezen. Om niet in herhaling te vallen meen ik het bij eene eenvoudige verwijzing daarheen te mogen laten. De Heer Hoffmann wijst de beschuldiging, van aanmatigend te zijn opgetreden jegens het corps landmeters, ten eenenmale af. 25 2 Slotwoord dezerzijds.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1907 | | pagina 256