2. Bereken 2; uit de vergelijking
Bg Cot 2 -|- Bg Cot x 2 Bg Cos (V2 ]X2 -j- V 2).
3. Wanneer van een boldriehoek gegeven is:
Cos* - Cos b~C. Cos o
is M -f- B -j- C 360° Bewijs dit.
4. Van een boldriehoek is gegeven: B 64° 10', C io8°2o',
540 25'30". Gevraagd te onderzoeken, of de boog van een
grooten cirkel, uit het hoekpunt A loodrecht op de overstaande
zijde neergelaten, binnen den driehoek ABC kan vallen en
daarna de lengte van dien boog, benevens de beide stukken, in
welke de zijde a door dien boog verdeeld wordt, te berekenen.
Vrijdag 30 Augustus, van Cl231\2- uur.
Meetkunde.
1. Men vraagt een vierhoek te beschrijven, als gegeven zijn:
de beide diagonalen, twee overstaande hoeken en de hoek, waar
onder de diagonalen elkaar snijden.
2. Een prisma heeft tot grondvlak een rechthoekigen driehoek
met een schuine zijde van 5 c.M., terwijl de loodlijn op de schuine
zijde 2,4 c.M. lang is. In het prisma is beschreven een afgeknotte
kegel met dezelfde hoogte als het prisma; als de ingeschreven
cirkel in den driehoek grondvlak is van dezen kegel en de
inhoud van den kegel ]/3 bebraagt van dien van het prisma,
vraagt men den straal van het bovenvlak van den kegel in
tiende deelen van m.M. nauwkeurig.
De algemeene indruk, dien het examen heeft gemaakt, is, in
vergelijking met vorige examens, zeer goed te noemen.
Het examen in stelkunde, vlakke en boldriehoeksmeting leverde
over het algemeen zeer gunstige resultaten op.
Slechts van enkele candidaten moest de kennis onvoldoende
worden genoemd; de meesten gaven èn bij het schriftelijk èn bij
het mondeling onderzoek bewijzen, dat zij met vrucht deze vakken
hadden bestudeerd.
Ook de nauwkeurigheid bij het uitvoeren van berekeningen
met behulp van logarithmen liet weinig te wenschen over.
269
2 2 2