ongeveer i V2 tot ongeveer 2 cent, dan komt men tot eene jaar-
lijksche premie van ongeveer drie a vier gulden. Ik vermoed,
dat wel niemand deze finantieele opoffering als onoverkomelijk
zal beschouwen.
Om echter tot de werkelijkheid terug te keeren: de kans is
grooter dat het Bestuur der Rijksverzekeringsbank het landmeters-
bedrijf als niet verzekeringsplichtig zal beschouwen. In dat geval
behooren we evenwel den moed niet te laten zakken! Waar
aanvullingen van de Ongevallenwet veelvuldig tot stand komen,
ligt het dan naar mijne meening op den weg van onze Vereeni-
ging om met grooten ernst er bij de Regeering op aan te dringen,
om bij de eerstvolgende gelegenheid de zegeningen, welke de
Ongevallenwet brengt, óók ten goede te doen komen niet in de
eerste plaats aan onszelven, maar vooral aan onze kettingtrekkers!
C. H. B. de Korver.
Alkmaar, 6 October 1907.
Naschrift.
Geruimen tijd nadat het bovenstaande artikel geschreven was,
verscheen het Verslag van de 23e Algemeene Vergadering op
23 September j.l. te Amsterdam gehouden. Het toeval wil, dat
bedoeld verslag de discussie over de Ongevallenverzekering niet
geheel juist weergeeft, jazelfs tot glad verkeerde gevolgtrekkingen
zou kunnen leiden.
Het verslag laat den Heer Hoffmann o. m. zeggen (pag. 250):
«In Utrecht heeft een arbeider, wien dit ongeluk overkwam,
krachtens de Ongevallenwet 70% van zijn loon als uitkeering
«genoten».
De waarheid is, dat die arbeider niet heeft genoten eene uit
keering krachtens de Ongevallenwet, maar, bij wijze van gimst
eene gratificatieongeveer overeenkomende met wat hij gekregen
zou hebben, wanneer de Ongevallenwet op hem van toepassing
ware geweest. Zóó heeft de Heer Hoffmann het trouwens ook
gezegd.
Het is duidelijk, dat de volgende zin van het verslag: «'t Wil
hem dus voorkomen, dat in het geval door den Heer de Korver
bedoeld, niet voldoende is aangedrongen op toepassing der wets-
bepatingenevenmin juist kan zijn. Er bestaan daaromtrent
geene wetsbepalingen.
28o