in eene naamlooze vennootschap. Andere perceelen waren onder
de hand verkocht, enkele reeds in de derde hand overgegaan.
De uitspraak van het hof veroorzaakte niet geringe ontsteltenis.
Zij kwetste het rechtsgevoel van hen voor wie het wezen van
ons eigendomsrecht een mysterie is. Vele huisbezitters voelden
zich ongerust, men ging twijfelen aan de waarde van een z. g.
eigendomsbewij s.
Het dadelijk gevolg hiervan was een merkbaar verminderde
kooplust bij aucties van vaste goederen, zoodat een advocaat te
Soerabaja aan eene door hem gestelde aankondiging van den
publieken verkoop van drie perceelen de aanteekening toevoegde:
«De bij bovenstaande drie advertenties bedoelde perceelen hebben
gedurende meer dan 30 jaren, gerekend van af heden, niet be
hoord tot sterfboedels van vreemde oosterlingen. Reflectanten
kunnen ten vendukan tore eene opgave verkrijgen van de ver
schillende eigendomsovergangen gedurende bedoeld tijdperk.»
(Thieme's advertentieblad van 5 April 1902).
Dergelijke advertenties trof men herhaaldelijk aan. Wij lezen
in het Soerabajasch Handelsblad van 2 Maart 1907 onder de aan
kondiging van den publieken verkoop van 14 perceelen de vol
gende aanteekening, in groote letter gedrukt: «Deze perceelen
staan alle ten name van den Majoor der Chineezen T. S. T. en
worden verkocht ten verzoeke van den verbandhouder krachtens
onherroepelijke volmacht, verleend bij de door T. S. T. bij zijn
leven gevestigde hypotheek, zoodat erfeniskwesties ten aanzien
van deze perceelen niet kunnen voorkomen. Namens de verband-
houders Mr. P.».
Waar zoo veler en zoo groote belangen op het spel stonden,
was, zooals de lezer allicht vermoedt, de zaak hiermede niet ten
einde. De gemachtigde van de eischers vervoegde zich op het
kadastraal bureau en liet zich op grond van 's Hofs arrest den
20 September 1900 al vast landmeterskennissen uitreiken voor de
overschrijving van 17 perceelen op naam van zijne cliënten, elk
voor V4 onverdeeld aandeel. De pogingen om daarop de over
schrijving te doen plaats hebben stuitten dra op verzet, gegrond
op het feit, dat geen boedelscheiding had plaats gehad, zoodat
het een open vraag bleef, welke goederen of zaken aan elk van
de erfgenamen zouden zijn toebedeeld.
De twee oudere zoons van T. B. H. weigerden hunne mede-
36