der memorie aan de leden onzer Vereeniging bleek, dat het stuk
niet zoo volledig instemming vond als verwacht werd.
De Heer de Korver wil dan liever niets aan de Staatscommissie
zenden, wijl deze instelling, als zij voorlichting onzerzijds meent
noodig te hebben, die wel vragen zal.
De Heer Hoffmann merkt op, dat per slot van rekening de
tegen de memorie ingebrachte bezwaren niet van zoo overwegenden
aard blijken te zijn, en wijl 't bepaald wenschelijk moet geacht
worden, dat de Vereeniging aan de Staatscommissie hare meeningen
kenbaar maakt, zou hij de memorie willen doen omwerken waar
en zoover dit blijkens de voorstellen en besprekingen noodig is
en haar in dien vorm willen aanbieden, vergezeld van eenige toe
lichtingen.
Na enkele opmerkingen omtrent den inhoud en vorm der aan
te bieden stukken, waarbij ook nog de vraag wordt gehoord, of
voor samenstelling der benoodigde stukken al dan niet een com
missie zal worden aangewezen, doet de Voorzitter het voorstel,
om aan de Staatscom missie aan te bieden de memorie, ontdaan van
de teekenaars clausule en andere gewraakte bewoordingen, benevens
een beknopt verslag, behelzende de conclusiën dezer vergadering,
een en ander met de noodige toelichtingen, welk voorstel met
algemeene stemmen wordt aangenomen.
Naar aanleiding van de ter zake door den Voorzitter gedane
vragen, wordt alsnog besloten de samenstelling en de aanbieding
dier stukken over te laten aan het bestuur en dit de bevoegdheid
te verleenen, desgewenscht uit de leden eene commissie van ad
vies en bijstand aan te wijzen.
Komt en behandeling punt C der agenda:
Bespreking van en stemming over de door de leden: de Balbian,
Colpa, J. Holthuizen, Hosang, Meijer, Persoon, Sillevis,
Verhoeven, van der Veur en VJa.gem&ker, te's-Gravenhage,
ingediende motie, luidende:
De Vergadering kennis genomen hebbende van het artikel
«Het kadastrale vraagstuk>- door de Redactie van het tijd
schrift voor Kadaster en Landmeetkunde geschreven in de
5C aflevering van jaargang 1906,
8g