schouwingen, die de redactie tot hare veranderde zienswijze heeten
te hebben geleid. Met het artikel «Het kadastrale vraagstuk»
voorkomende in de 5° aflevering jaargang XXII van ons tijdschrift
heeft de redactie deze toezegging gestand gedaan.
Wellicht is het U, mijne heeren, daarbij gegaan als de Haagsche
collega's, en is ook door U het artikel met steeds klimmende
verbazing gevolgd; wellicht ondervondt ook gij daarbij een gevoel
van teleurstelling; misschien zelfs eenige ergernis.
Onderlinge gedachtenwisseling heeft er ons toe gebracht aan het
bestuur der Vereeniging de motie in te zenden, die IJ allen
bekend is, en welke U ter goed- of afkeuring zal worden voorgelegd.
Vooraf, mijnheer de Voorzitter, verzoek ik, als mede onderteekenaar
der motie, mijne geheel persoonlijke beschouwingen te mogen
ontwikkelen over de beweegredenen die de redactie tot haar
besluit brachten althans over hetgeen ten deze opzichte in het
reeds genoemde artikel is medegedeeld en welke m.i. een
samenstel zijn van eenige door niemand ontkende waarheden,
maar ook van bepaalde onwaarheid en waarbij overigens een
schromelijke overdrijving niet te miskennen valt.
Reeds terstond stuit de lezer op de uiting: «Wij achten alles
uitsluitende onvoorwaardelijke propaganda voor een kadaster met
«bewijskracht noch langer wenschelijk, noch langer gewettigd».
Indien het werkelijk zoo was, dat de Vereeniging, door zich
blind te staren op het vraagstuk van het kadaster met bewijs
kracht, tot nu toe geen oog had voor éénig ander belang, dan nog
ware het tijdstip, om het tot nu toe nagestreefde doel los te laten,
zeker al zoo slecht mogelijk gekozen, thans, nu door de ingestelde
Staatscommissie zal worden beslist of dit deel van het streven
der Vereeniging voor verwezenlijking zal vatbaar blijken.
Gaan we echter eens na o. a. aan de hand der jaarverslagen
der Vereeniging voor K. en L. waarin nu wel deze alles uit
sluitende onvoorwaardelijke propaganda heeft bestaan, voornamelijk
in de laatste jaren, dan zien wij dat men terug moet gaan tot het
vereenigingsjaar 1904/1905 om daarvan zelfs maar eenig teeken
te vinden. Toen zijn n.l. aan den Hoofddirecteur van ons dienstvak
afdrukken overhandigd van de tijdschriftartikelen over de onder
werpen, waaraan de vereeniging haar aandacht wijdt. Hier komt
dus het kadaster met bewijskracht ter sprake, maar dit onderwerp
9i