iog gende waarschijnlijkheden vinden, als wij het aantal proeven, s, gelijk aan tien nemen: Voor x 9 8 3 7 4 6 5 5 6 4 7 3 8 9 Neemt men ^og grooter, bijv. 20, dan zal men o. a. vinden. Voor a=io en /3=io ^=0,11714 0,15974 0,17971 (maximum) 0,16588 0,12441 Let men nu op de maxima, die men bij 5, 10 en 20, of een ander aantal proeven verkrijgt, dan zal men zien, dat het maxi mum bereikt wordt bij die waarden van x, waarbij ongeveer de waarschijnlijkheid p van 't verschijnsel oplevert. Immers, bij s 5 proeven vond het maximum plaats voor x 3nu is - 1 0,6 p, en dus juist de waarsch. van het s 5 verschijnsel. Bij s 10 vond het maximum plaats voor 6; - 0,6 is ook hier de waarsch. p. Bij s 20 vond eindelijk het is weder de x maximum plaats voor x 12; de verhouding waarsch. p van het verschijnsel. Verder kan men opmerken, dat de maxima 0,34560, 0,250823 en 0,17971 steeds kleiner worden; neemt men s grooter en grooter, dan zullen de maxima voort durend blijven afnemen. Men kan dat duidelijker maken door zich te herinneren, dat de som van alle waarschijnlijkheden steeds gelijk moet zijn aan de eenheid. Doet men nu het aantal proeven toenemen, dan zullen de waarschijnlijkheden ook over dat toe- 0 en (3= 10 W 0,000105 1 0,001573 2 0,010617 0,042467 0,111447 0,200658 0,250823 (maximum) 0,214991 2 0,120932 1 0,040311 10 0 0,006046 11 12 i3 14 j

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 111