bij s 20 werd zij 0.74688. Men kan hieruit afleiden, dat die waarschijnlijkheden groot er worden, naar mate j toeneemt. Zoo zal voor s— 100 en jo<a< 70 de waarsch. zijn 0.97804 200 100<CI<Z<I140 0.99606 300 150 <z <C 210 0.99959 s 400 200<I<Z<I280 0.99995 J 500 250 <C <5! <350 0.99999 j=ioóo 500 <1 <z <1700 0.9999999 Neemt men eindelijk s 10000, waardoor <z komt te liggen tusschen 5000 en 7000, dan heeft de waarsch. daarvoor eene waarde, waarbij een aantal van 87 negens achter het decimaal- teeken volgen, eene waarde dus, die op zeer weinig na de zeker heid aanduidt. Weliswaar zijn de grenzen, waarbinnen <z genomen werd, nogal groot geweest, doch ook dan, als men voor s in plaats van o. 1 neemt 0.01, zoodat 0.6 0.01 <1 <10.6 4- 0.01 zal de waarde der waarschijnlijkheden, hoewel minder sterk, toch ook bij groote waarden van s naar de eenheid convergeeren. Reeds vindt men voor s= 10000 de waarsch. 0.96972 en voor s= 100000 de waarsch. 0.9999994. Men mag dus besluiten tot het Theorema van Bernouilli. Zij p de waarschijnlijkheid van het verschijnsel A, <z het aantal malen, dat A in s pyoeven voorkomt; zij verder P de waarschijn lijkheidl, dat gelegen is tusschen p s en p -f- s, dan kan men s altijd zoo groot nemen, dat P niet meer van de eenheid verschilt, dan men verkiest. Dit theorema kan men ook in 't algemeen bewijzen. Men moet dan de waarsch. bepalen, dat ligt tusschen p -j- e en P dat p <1 <C P "f" of dat s (p f) <d <z <C -y e), 111 OC

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 113