dat is die, welke wordt opgemaakt, nadat het verschijnsel heeft plaats gehad. Veronderstel bijv. dat men 3 bussen heeft: in de i° bus zijn 6 witte en 4 zwarte ballen. 2e 5 3 Neemt men dan uit eene bus een bal, dan is de waarsch., dat die wit is: voor de ie bus 0,6 2e 0,5 3e 0,2. Vraagt men verder de waarsch., dat hij wit is en tevens uit eene bepaalde bus komt, dan heeft men eene samengestelde waarsch. De kans, om uit een bepaalde bus te rrekken is in dit geval '/3. De kans dus, om uit eene der bussen een witten bal te trekken is voor de eerste bus V.3 X 6ho tweede V3 X 5/'° derde V3 X 2/]0 Heeft men echter een bal getrokken en daarbij gezien, dat hij wit is, wat is dan de waarsch. (a posteriori) dat hij uit eene bepaalde bus is gekomen. Daar men weet, dat het verschijnsel heeft plaats gehad, zoo kan men alleen te doen hebben met die gevallen, waarin een witte bal wordt getrokken. Men heeft dus voor elke bus het aantal gunstige gevallen te deelen door het aantal mogelijke gevallen, waarbij dat verschijnsel plaatsheeft. Zoo is die waarsch. voor de eerste bus tweede derde p Hieruit blijkt, dat de waarsch. a posteriori, om uit eene bepaalde bus wit getrokken te hebben, evenredig is met de waarsch. a priori, welke die bus voor wit-trekken opleverde. Wil men deze eigenschap in het algemeen aantoonen, dan noeme men W de waarsch. a posteriori, dat men na het plaats vinden van het verschijnsel met eerste oorzaak te doen heeft (in het voorbeeld de waarsch., dat men een witten bal uit de eerste 5 1 •3 118 3e 2 8 6/30 6130 -|- 5/30 -j- 2/30 13 6130 - j- 5/30 - |- 2/30 13 5/30 O 1 f- 5/30 -j to w 2/30 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 120