iX4xf0x(,i)S jX4X^X (,y3 bus getrokken heeft); verder px, pi en />3 de waarsch. a priori, dat het verschijnsel tengevolge der eerste, tweede of derde oor zaak plaats zal hebben (dus de waarsch., dat men uit de eerste, tweede of derde bus wit zal trekken). Zijn dan gx, g2 en g2 de gunstige gevallen tengevolge van de eerste, tweede en derde oorzaak, o de ongunstige en m de moge lijke gevallen, dan is g\ gï g3 o m in het voorbeeld 6 -)— 5 j— 2 -j— 17 30. Weet men nu, dat het verschijnsel heeft plaats gehad, dan is de waarsch., dat het tengevolge van de eerste oorzaak plaats vond: g± w gl m A _A_ 1 g\ gi gi gg i HL 1 il P\ f Pz f Pz 2 P m m m Op overeenkomstige wijze vindt men voor de tweede en derde oorzaak Tf Pi a7 P"$ ,,2-v)en Men kan nu besluiten tot het theorema van Bay es: Wanneer een verschijnsel heeft plaats gehad, dat aan ver schillende oorzaken, die elkander uitsluiten, kan voorden toege schreven, dan is de waarschijnlijkheid, dat het verschijnsel ccne bepaalde oorzaak heeft, evenredig met de waarschijnlijkheid, voelke die oorzaak aan het verschijnsel geeft. Men kan nu ook naar de waarsch. vragen, welke bus men genomen heeft, als men een bal getrokken en weder ingeworpen heeft, en dit bijv. viermaal herhaald heeft, telkens ziende, of de bal wit of zwart was. Heeft men nu daarbij bevonden, dat men 1 witten en 3 zwarte trok, dan is (voor de reeds genoemde drie bussen) volgens de theorema's der herhaalde proeven, de waarsch. a priori, dat men uit de eerste bus in 4 proeven 1 witten en 3 zwarte ballen zal trekken, gelijk aan Die waarschijnlijkheid is voor de tweede bus "9

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 121