p= 0,99999999999846,
dat is dus de waarschijnlijkheid, dat p ligt tusschen 0.59 en 0.61.
Neemt men de grenzen, waartusschen p zal liggen, dus kleiner,
bijv. 0.005, dan krijgt men door substitutie in 0 V
de helft van zooeven, dus (2.5), en hierbij vindt men in de
tafel voor P 0,99959. Deze waarde, die de waarsch. voorstelt,
dat p zal liggen tusschen 0.595 en 0.605 3S n3et zo° dicht bij de
eenheid.
Neemt men g nog kleiner, bijv. 0.001, dan zal na substitutie
gevonden worden ©(0.5), waarbij voor P de waarde 0.521 behoort.
Men ziet hieruit, dat de waarschijnlijkheid P met s toe- en
afneemt, zoodat men de vraag kan stellen, hoe groot de waarde
van moet zijn, opdat die waarsch. V2 zij, m. a. w. opdat het
even waarschijnlijk zij, dat het verschil tusschen de juiste waarde
van ft en die van kleiner is dan die waarde van s, als dat
het grooter is dan die waarde.
Om die waarde van g te bepalen moet men nagaan, voor welke
waarde van T de 0 (T) gelijk wordt aan V2. In de tafels vindt
men dan voor T=gVde waarde 0.476936
2 x p
welke waarde meestal door de letter p wordt aangeduid. Stelt
men hierin weer
s 120000, x 72000 en (3 48000, dan is
en door substitutie in
krijgt men bij P V2
dat wil dus zeggen, dat er in p 0.6 nog eene fout is,
waarvan men weet, dat ze evenveel kans heeft grooter als kleiner
te zijn dan 0.000954.
In de theorie der fouten, waarmede nu kan worden aange-
126
j3
0.476936
O.OOO954
500
X/ - X
j s
0.6 0.000954 <C/ <C 0.6 -j- 0.000954