140 Fig- 9- Fig. 9 en 10. De figuur is aan de eene zijde smal öf rechtlijnig begrensd, aan de andere breed en tevens kromlijnig begrensd. Om het midden ?n van ai laat men de harp een weinig draaien tot oen parallel der dwarsvordeeling door g of h gaat óf bij g of h eene kleine transformatie uitvoert. F;g_ IO_ Fig. 11De figuur heeft een afge- ronden vorm en is kromlijnig begrensd. Reeds op de kaart voorhanden, of vooraf aan te brengen lijnen vormen een vier- of driehoek, die afzonderlijk wordt bepaald. De overige nu lang gerekte randdeelen worden in ééne optelling opgenomen. Bij groote figuren van dezen vorm is de afzonderlijke bepaling Fig. 11. van een inliggenden vier- of driehoek onontbeerlijk; zijne zijden behoeven niet geheel binnen de figuur te vallen; men sommeert de middellijnen alge braïsch. Om het teeken der uitkomst niet twijfelachtig te doen zijn, kiest men de zijde zoo, dat een overwegend deel der randfiguur aan ééne zijde valt. Kleine deelen der figuur, die veelal ondanks de gunstigste ligging der harp ten slotte overblijven als rest, waarvan de grootte niet door eene strookmiddellijn zou kunnen worden opgenomen, worden afzonderlijk Fig. 12. geschat öf met passer of biseau gemeten. Veelal kan men de harp zoo plaatsen, dat de kleine restfiguur een vorm krijgt, die met behoud van de strookbreedte als factor kan worden berekend, zooals bijv. in fig. 12, waar de breedte der ver groot voorgestelde rest in het midden V3 be draagt. Deze rest wordt vervangen gedacht door eene volle strook met V3 ai tot lengte. In het voorbeeld van fig. 13 zou men de rest vervangen door 1U cd X s-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 146