167
Vereeniging sedert bijna een kwart eeuw gestreden heeft, dan
zullen, naar het Bestuur vertrouwt, de resultaten der besprekingen
strekken tot heil onzer Vereeniging.
De taak, mijne heeren, die door Uwe besluiten in de ver
gadering van 23 September 1907 op de schouders van het Bestuur
werd gelegd, was zwaar en veel werd van onze werkkracht ge
vergd. Toch hebben wij aan alle opdrachten gevolg kunnen
geven en met dankbaarheid moet ik hier gewagen van den
grooten steun, die wij mochten ondervinden van de Commissie
van voorlichting in zake de tractementsregeling. U allen hebt
de degelijkheid van het daarover uitgebracht rapport kunnen
beoordeelen, en het is mij eene behoefte, om hier den leden dier
Commissie, den heeren H. P. de Haan, M. de Vos en J. Zijlstra,
namens de Vereeniging hartelijk dank te zeggen voor den ernst,
waarmede zij dit omvangrijke en moeielijke werk hebben be
handeld en voor de duidelijke wijze, waarop zij hebben betoogd,
dat eene verbetering onzer tractementen alleszins gerechtvaardigd
is. Daarbij wil ik nog den bijzonderen dank der Vereeniging
brengen aan den heer de Vos voor de bereidwilligheid en voort
varendheid, waarmede hij, nadat de Commissie met het Bestuur
over dit onderwerp vergaderd had, binnen enkele dagen genoemd
rapport wijzigde en omwerkte. Het rapport heeft daardoor aan
helderheid gewonnen en legt getuigenis af van eene ernstige
studie en eene practische opvatting.
Nadat dit rapport bij de Regeering was ingediend, hadden wij
dan ook gehoopt en verwacht, thans aan de vergadering te
kunnen mededeelen, dat althans voor een deel aan onze ver
wachtingen zou worden tegemoet gekomen, te meer, wijl wij uit
de, in den Haag gehouden besprekingen met Z. E. den Minister
van Financiën en den heer Hoofddirecteur konden afleiden, dat
daartoe goede gronden aanwezig waren. Met verlangen werd
dan ook de Staatsbegrooting voor het jaar 1909 te gemoet gezien,
maar helaas, door den samenloop van twee voor ons ongunstige
omstandigheden hebben ons werken en streven tot nog toe geene
gunstige resultaten opgeleverd.
Immers door eene ernstige ongesteldheid van onzen geachten
heer Hoofddirecteur, den heer van Walsem, zijn wij althans
voor een tijd beroofd van zijn steun, waarvan wij met grond veel
verwachtten. Wij wenschen dan ook den heer van Walsem een