197
Eigen arbeid verder beoordeelend, moet het nabetrachtend
Bestuur zich ongetwijfeld hebben afgevraagd: «kan art. 5a (statuten)
omschrijvende, wie gewoon lid kunnen zijn, gelukkig van conceptie
worden genoemd?»
«Gaat het wel aan, art. 6 (statuten), over de toelating, zonder
hooger beroep, de beslissing aan het Bestuur te laten?»
«Zal men niet vragen, waarom verlangt gij zooveel macht?»
«Heeft art. 6 (huishoudelijk reglement), vrij wel bepalende,
dat alleen aan het Bestuur welgevallige onderwerpen ter tafel
mogen worden gebracht, niet de strekking, alle uitingen, afwijkende
van bestuursinzichten, in de kiem te smoren; zal dergelijke
bepaling niet verregaande eenzijdigheid kweeken?»
«En hoe zal het Bestuur, art. 14 (huishoudelijk reglement),
verhoeden, dat leden adviezen uitbrengen tegengesteld aan de
zijne; past deze poging om minderheden te knevelen wel in het
kader van onzen tijd?»
«Loopt art. 20 niet parallel aan art. 14, waar het aan redac
teuren de bevoegdheid verleent, slechts artikelen te plaatsen, die
strekken tot bevordering van het doel der vereeniging; m. a. w.
bepaalt, dat enkel de meerderheid, wier op allerlei wijze beinvloed
oordeel bijster bekrompen kan zijn, het recht heeft zich in ons
orgaan te doen hooren?»
Deze en soortgelijke overwegingen hebben, dat geloof ik vast,
de hoofden onzer bestuursleden bedenkelijk doen schudden, hen
verleid het punt k. 1° der agenda, welke voor U ligt, op te
stellen, als in hun oog het eenig nog mogelijke middel om uit
de impasse te geraken, waarin zij te kwader ure sukkelden.
Ik betreur het, dat het Bestuur dezen weg insloeg; ik twijfel
er niet aan, of het zal zijn doel bereiken, daarmede zijn echter
de moeilijkheden, waarmede wij in den laatsten tijd te kampen
hebben, niet opgelost, slechts tijdelijk verschoven; hoe men de
zaak ook bekijkt, tot statutenwijziging moet het komen, struis
vogelpolitiek helpt ons niet over onze nooden heen.
Het is mijne overtuiging, dat onze Voorzitter deze zienswijze
geheel met mij deelt; dat hij, als ik, een voorstander is der on
middellijke herkiesbaarheid van aftredende bestuursleden, en niet
van den secretaris alleen, als eenig afdoend geneesmiddel tegen
het gevaar, dat onze Vereeniging een strijd-, een agitatiemiddel
wordt in de hand van dezen of genen enkeling.