2 18
Ministerie van Financiën te Amsterdam, beloond worden op denzelfden
voet als de ambtenaren aan het Departement van Financiën, zonder dat
rekening wordt gehouden met de zooveel hoogere financieele eischen, die
een standplaats als Amsterdam stelt, vergeleken bij den Haag. Huishuur,
belastingen enz. zijn in eerstgenoemde gemeente belangrijk hooger dan
in de tweede. Men drong er daarom op aan, dat bedoelden ambtenaren,
die, naar men meende te weten, zich ook per request tot den Minister
hebben gewend, eenigszins zou worden te gemoet gekomen, zóó, dat
zij gelijk zouden komen te staan met andere ambtenaren te Amsterdam
van gelijken rang en positie. Andere leden deden daarentegen opmerken,
dat uit noot 4 op den toelichtenden staat blijkt, dat de Minister niet
karig is in de bezoldiging van de ambtenaren bij de Groorboeken.
Art. 22. Enkelen leden had het verwonderd, dat, terwijl, blijkens noot 23
op den toelichtenden staat, het aantal Rijksklerken vermoedelijk sterk zal
toenemen en meer klerken dan vroeger de eerste klasse zullen bereiken,
onderdeel z van art. 23 nochtans slechts ƒ4828 hooger is geraamd dan
op de begrooting voor 1908. Aan den anderen kant is op onderdeel d
van art. 24 ƒ12000 meer uitgetrokken, hoewel oogenschijnlijk, wegens de
aanstelling van vele particuliere klerken tot Rijksklerk, op dit artikel
minder noodig zal zijn. De mededeelingen in den toelichtenden staat
helderden, maar men meende, deze ramingen niet voldoende op. Men
verzocht daarom nadere inlichtingen en hoopte, dat de Minister niet
voornemens is slechts een betrekkelijk klein aantal particuliere klerken tot
Rijksklerk te bevorderen.
Voorts schijnt uit de vermelding in den toelichtenden staat, onder
art. 23, lett. z, in de kolom „Jaarlijksch bedrag" van „ƒ420ƒ1300" te
moeten worden afgeleid, dat het maximum traktement voor de Rijks
klerken met f 100 is verhoogd. Is dat inderdaad het geval, dan juichten
enkele leden zulks toe.
Door enkele leden werden de meermalen geuite wenschen betreffende
verbetering van de salarissen der commiezen, vooral in den laagsten rang,
herhaald.
Sommige leden zouden, in verband met de discussiën, ten vorigen jare,
bij de behandeling der begrooting voor 1908, over den dienst te Rotter
dam gevoerd, gaarne nader worden ingelicht, hoeveel van de 50 nieuwe
commiezen, waarvoor geld wordt aangevraagd, voor Rotterdam bestemd
zijn. Kan de Minister overigens, ten vervolge op de mondelinge mede
deelingen van zijn ambtsvoorganger, inlichtingen geven omtrent de verdere
reorganisatie van den dienst aldaar? Is de decentralisatie, die de Minister
de Meester in uitzicht stelde, reeds tot stand gekomen?
Nog werd gevraagd, of de Minister de Kamer een overzicht kan ver-