226 zegging, dat getracht zal worden eene oplossing te vinden voor de moeilijk heden, waarop tot dusver het maken van eene bevredigende regeling is afgestuit. Artikelen. Art. 23. Daar onder lett. kk, mm, 00 van art. 23 de gelden zijn uit getrokken, waaruit particuliere klerken van de daar genoemde ambtenaren worden betaald, en bij benoeming tot Rijksklerk van zulke klerken, op de genoemde onderdeelen geld vrijvalt, hetwelk tot verhooging van de bedragen sub letter z en aa van dat artikel kan worden aangewend, behoefde onderdeel z, behalve met de som benoodigd voor periodieke verhooging en bevordering der daarbedoelde ambtenaren, slechts te worden verhoogd met die, waarmede de bezoldiging der aan te stellen Rijksklerken de door hen als particuliere klerk genoten bezoldiging overtreft. Voor zooveel noodig wordt nog opgemerkt, dat de veel talrijker ont vangersklerken niet uit dit artikel, doch uit art. 24, lttt. b, c en d, worden betaald; het aantal personen hetwelk na benoeming tot Rijksklerk ten laste van art. 23, lett. z, moet worden bezoldigd, is betrekkelijk niet groot. De verhooging met 12000 van onderdeel d van art. 24 is een gevolg van de omstandigheid, dat aanstelling tot Rijksklerk tijdens de voorbereiding der in noot 22 bedoelde regeling niet kon plaats hebben, zoodat in vacatures moest worden voorzien door het in dienst nemen van particuliere klerken, terwijl ook door behoefte aan meerdere werkkracht op sommige kantoren het aantal dezer klerken nog is uitgebreid. Evenals bij art. 23 is uiteen gezet, kan bij hunne benoeming tot Rijksklerk het onder lett. d van art. 24 vrijvallend bedrag worden gebruikt tot verhooging der onderdeelen b en c van laatstgenoemd artikel. Overigens wordt erkend, dat benoeming tot Rijksklerk in 1909 niet in die mate zal kunnen plaats hebben, als de ondergeteekende zich aan vankelijk had voorgesteld, daar hij met het oog op den toestand der geldmiddelen heeft gemeend voor dit doei en voor bevordering tot hoogere klasse, niet meer dan 10000 te mogen aanvragen, welk bedrag over art. 23, lett. z en aa, en art. 24, lett. b en c, is verdeeld. In de bezoldiging der Rijksklerken is door de nieuwe regeling geene verandering gebracht. Reeds vroeger bestond de bevoegdheid in bijzondere gevallen, na 24-jarigen diensttijd, de bezoldiging trapsgewijze tot 1500 te verhoogen; daarvan werd in daartoe leidende gevallen gebruik gemaakt. Art. 40. Met het oog op den stand van 'stands financiën heeft de ondergeteekende geene vrijheid gevonden bij deze begrooting gelden aan te vragen voor eene wijziging van de regeling der bezoldiging van de landmeters van het kadaster. Wij cursiveeren.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 232