227
Op deze aangelegenheid blijft evenwel de aandacht van den onder-
geteekende met belangstelling gevestigd.
Beraadslagingen
Vergadering 9 December 1908.
Aan de orde is de behandeling van het wetsontwerp tot vaststelling van
hoofdstuk VII B (Departement van Financiën) der Staatsbegrooting voor
het dienstjaar 1909.
De heer Smeenge: Eindelijk is er in de stukken nog sprake van de
zijdelingsche en tijdelijke diensten. Het zal niemand bevreemden, dat ik
behoefte gevoel ook allereerst ten opzichte van de zijdelingsche diensten
aan den Minister dank te betuigen voor hetgeen in de Memorie van
Antwoord staat. Daarin wordt gezegd:
„De ondergeteekende, instemmende met het denkbeeld om door bur
gerlijke ambtenaren vroeger in zoogenaamden zijdelingschen Staatsdienst
bewezen diensten bij hun pensionneering voor vergelding met pensioen in
aanmerking te doen komen, is bereid de spoedige indiening van een
wetsontwerp tot regeling van deze aangelegenheid zooveel mogelijk te
bevorderen."
Ik mag aannemen, dat de Minister daarmede bedoelt niet alleen zelfs
datgene te zullen doen wat mogelijk is, maar ook van zijn ambtgenooten,
voor zoover zij er bij betrokken zijn, die medewerking te verwachten, die
hem in staat zal stellen, spoedig te kunnen handelen.
Verleden jaar hebben wij gehoord, dat te dezen aanzien iets zou ge
beuren en ik hoop, dat die belofte nu spoedig zal worden ingelost.
Aannemen mogen wij immers, dat aan het Departement thans alle mogelijke
gegevens aanwezig zijn om een regeling, welke men gewenscht acht, spoedig
in een concreet voorstel te belichamen.
Ten opzichte van de tijdelijke diensten zegt de Minister het volgende:
Wordt met een „voorstel tot regeling van den aankoop van tijdelijke
diensten" bedoeld, een wetsontwerp tot regeling van den inkoop voor
pensioen van tijdelijke diensten, waarvan niet kan worden aangetoond, dat
zij krachtens aanstelling zijn bewezen, dan kan ondergeteekende de in het
Voorloopig Verslag gestelde vraag slechts beantwoorden met de toezegging,
dat getracht zal worden een oplossing te vinden voor de moeilijkheden,
waarop tot dusver het maken van een bevredigende regeling is afgestuit."
Wat de Minister nog anders daarin heeft kunnen lezen, zegt hij niet.
Ik zou er wel prijs op stellen dat nog te weten, indien het althans mogelijk
is dat mede te deelen.
In elk geval wil ik wel dit verklaren, dat deze toezegging, opnieuw een