23 O in de Memorie van Antwoord erkend, dat hij teruggekomen is op zijn aanvankelijk voornemen, en dat dit een gevolg is van den toestand der geldmiddelen. Mijnheer de Voorzitter! Een zuinig Minister van Financiën zal bij mij altijd groote waardeering vinden, maar de zuinigheid moet, mijns inziens, in de allerlaatste plaats worden toegepast op de traktementen en op de positie der lagere ambtenaren. Er zijn in dien toelichtenden staat en in de Memorie van Toelichting rechtmatige verwachtingen opgewekt, die door de Memorie van Antwoord zijn teleurgesteld. Het komt mij voor, dat het met den toestand van onze geldmiddelen niet zoo gesteld is. dat de Minister van Financiën niet alsnog die rechtmatig opgewekte verwachtingen kan tevreden stellen. Ik zou den Minister daarom de vraag willen stellen, of hij alsnog niet ten behoeve van die menschen de hand over zijn hart wil strijken en op de een of andere wijze, hetzij bij suppletoire begrooting of op eene andere wijze, nog aan hun wenschen wil tegemoet komen. De heer Kolkman, Minister van Financiën: Den geachten afgevaardigde uit den Haag, den heer Limburg, moet ik doen opmerken, dat wel ver wachtingen kunnen zijn opgewekt, maar ik meen toch geen reden te hebben gegeven voor meer verwachtingen dan hier zijn voldaan. Als men bevoor oordeeld is, kan men uit stukken wel alles halen. Menschen, waarover hij sprak, lezen zulke stukken met een ander oog dan een ander, maar ik heb nooit anders bedoeld dan voor die Rijksklerken gelden uit te trekken, rekening houdende met den toestand der financiën. Men zal op mijn geheele begrooting nergens een traktementsverhooging van beteekenis vinden, noch voor de hoogere, noch voor de lagere ambtenaren; en waar nu dit systeem in mijn begrooting absoluut is doorgevoerd, is er geen enkele reden meer te doen dan ik hier voor de Rijksklerken gedaan heb. Echter kan de heer Limburg gerust zijn. Zoo spoedig zulks mogelijk is zullen deze ambtenaren tot hun recht komen en zal hun een goede plaats in deze begrooting worden ingeruimd. Ik hoop, dat de geachte afgevaardigde met deze toezegging voorshands tevreden zal zijn, maar ik kan hem niet toezeggen, dat ik te dezer zake met een suppletoire begrooting zal komen. De beraadslaging wordt gesloten en onderart. 23 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over onderart. 24, luidende: „Vaste traktementen, vergoedingen, toelagen, tegemoetkomingen en bureelkosten van ontvangers, surnumerairs, kommiezen-ontvangers en Rijks klerken, f 1.684.754."

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 236