231 De heer Troelstra: Mijnheer de Voorzitter! Verleden jaar heeft bij dit artikel een vrij uitvoerig debat plaats gehad over de positie der Rijks klerken bij de belastingen. De heeren de Klerk, Helsdingen, Smeenge en van Dedem hebben toen voor deze categorie van ambtenaren gepleit. Wanneer ik hierover nog een enkel woord wensch te spreken, dan weet ik de geachte afgevaardigde de heer Smeenge heeft mij dit verzekerd dat, indien hij hier had tegenwoordig kunnen zijn, hij gaarne mij in mijn pleiten voor deze categorie van ambtenaren zou hebben gesteund. De Minister heeft verleden jaar voor deze categorie van ambtenaren een betere regeling toegezegd en heeft daarbij o. a. verklaard, dat die positie gelijk zou worden gesteld met die van de Rijksklerken bij de registratie. Bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1908 heeft die regeling plaatsgevonden en nu wensch ik daarover een drietal opmerkingen te maken. In de eerste plaats de benoeming van particuliere klerken is nu zoover geregeld, dat na vier jaar deze klerken 3de klasse kunnen worden. In dit verband vereenig ik mij volkomen met wat zooeven door den heer Limburg is gezegd, die zeer teleurgesteld is door de verklaring in de Memorie van Antwoord, dat de Minister niet zooveel particuliere klerken heeft kunnen bevorderen tot klerken 3de klasse als hij zelf wenschelijk had geacht. Ik zal met het oog op het late uur niet ingaan op de schildering van de totaal onvoldoende positie van particuliere klerken, menschen die eigen lijk geen rechtspositie hebben, maar wanneer men naleest, wat daarover ten vorigen jare door verschillende geachte sprekers is gezegd, zal de Minister moeten erkennen, dat het reeds om die reden wenschelijk is zooveel mogelijk te bevorderen den overgang tot vasten klerk 3de klasse. In de tweede plaats de toezegging van den vorigen Minister, dat de positie van de Rijksklerken zooveel mogelijk gelijk zou worden geregeld als die der klerken bij de registratie en domeinen. Dit is in tweeërlei opzicht niet gebeurd. De laatsten worden aangesteld op hun 2iste jaar, de aanvangsleeftijd voor de Rijksklerken is 23 jaar. Verder is evenmin het salaris en de periodieke bevordering voor die beide categorieën gelijk geregeld. De Rijksklerken 3de klasse kunnen het bij de registratie brengen tot een maximum van ƒ900; die bij de directe belastingen tot ƒ720. In de tweede klasse respectievelijk tot 1200 en tot 960. In de eerste klasse tot ƒ1400 en ƒ1200. Men ziet, dat in deze de Rijksklerken achterstaan bij die der registratie. De derde aanmerking betreft de vraag, in hoeverre de klerken 3d0 klasse kans hebben op bevordering tot klerk 2de klasse. Ik erken, dat de overgang van de 2de klasse, na 20 jaren, tot iste klasse

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 237