240 objecten jaarlijks een verslag opgemaakt, dat de ondergeteekende voor nemens is te doen publiceeren. Bebossching. Ait. 44. De ondergeteekende is bereid, vanwege het Staatsboschbeheer een onderzoek naar de hierbedoelde woeste gronden te doen instellen. Bevloeiïngen. Art. 45. In het in 1896 door de Staatscommissie voor de bevloeiïngen uitgebracht verslag omtrent de vraag, welke gronden hier te lande voor bevloeiïng in aanmerking zouden kunnen komen, door welke middelen zoodanige bevloeiïng zou zijn tot stand te brengen en of, en zoo ja, op welke wijze die van Staatswege zou behooren te worden bevorderd, komen zeer belangrijke gegevens voor betreffende de mogelijkheid van het ont- leenen van water voor bevloeiïng aan de in het Voorloopig Verslag ge noemde wateren. Of een nader systematisch en uit zijn aard zeer kostbaar onderzoek naar de mogelijkheid van het ontleenen van water voor bevloeiïng aan rivieren en andere wateren veel praktische resultaten zou opleveren, meent de ondergeteekende te moeten betwijfelen, omdat bij den aanleg van bevloeiïngsinrichtingen niet alléén de wateronttrekking maar bovendien nog tal van andere factoren in aanmerking komen. De ondergeteekende is echter van oordeel, dat de bevloeiïngen van Regeeringswege krachtig behooren te worden bevorderd. Hij is daarom voornemens, aan de Nederlandsche Heidemaatschappij te verzoeken, verslag uit te brengen, wat door haar met steun van het Rijk op dit gebied is gedaan en in hoever aan de hand van het rapport der Staatscommissie de aanleg van bevloeiïngen nog krachtiger dan thans ware te bevorderen. Ten slotte vestigt de ondergeteekende er de aandacht op dat ingevolge art. 2 der wet op de bevloeiïngen 1904 Staatsblad N°. 282) in verband met art. 190 der Grondwet en artt. 137 en 140 der Provinciale wet, de regeling van de ontleening, het gebruik en den afvoer van bevloeiïngswater behoort tot de taak van de Provinciale Staten en dat de Nederlandsche Heidemaatschappij tot wie belanghebbenden zich kunnen wenden, daartoe ook door het Staatssubsidie in staat gesteld, bekwame ambtenaren bezit, die ontwerpen en kostenberekeningen kunnen maken. Ontginning van woeste gronden. Art. 46. Ten opzichte van den aankoop van natuurmonumenten meent de ondergeteekende te kunnen verwijzen naar hetgeen hiervóór onder „Grondbezit" door hem is medegedeeld. Mochten daartoe aanvragen inkomen, dan is hij bereid te overwegen of en onder welke voorwaarden de hierbedoelde Staatshulp in bijzondere omstandigheden ook kan worden

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 246