241
uitgebreid tot vereenigingen van algemeen nut, ten einde hare natuur
monumenten te behouden.
Gelijk in de Memorie van Antwoord van hoofdstuk X der Staatsbegrooting
voor 1907, bladz. 19, is medegedeeld, kunnen de woeste gronden, welke
toebehooren aan de marken, wier verdeeling niet aanhangig is, niet meer
van veel beteekenis worden geacht. Art. 24, lid 1 en 2, der Markenwet
kan dus weinig uitwerking meer hebben. In hoever het voor eene gemeente
wenschelijk is, voor de ontginning van hare voormalige markgronden ge
bruik te maken van het recht tot afkoop, in het 3de lid van genoemd
artikel toegekend, valt dezerzijds moeilijk te bepalen, omdat daarbij allerlei
plaatselijke omstandigheden in aanmerking komen. Overigens wordt door
het Staatsboschbeheer, zoowel rechtstreeks als door welwillende bemiddeling
van Gedeputeerde Staten, bij de gemeenten overal op de ontginning van
hare woeste gronden aangedrongen.
Aangezien nog geen verzoeken zijn ontvangen van vereenigingen van
algemeen nut om steun voor de bebossching en ontginning harer woeste
gronden, is hiervoor geen bedrag aangevraagd. Mochten zoodanige aan
vragen inkomen, dan zouden de kosten van onderzoek moeten worden
bestreden nit het sub b uitgetrokken bedrag.
Tiendafkoop.
Art. 47. Op 4 December j.l. waren bij het Departement van Financiën
vrijwillige tiendafkoopen bekend tot een bedrag van 860 000. Hoewel
het te verwachten is, dat vóór 1 Januari a.s. nog vele afkoopen zullen tot
stand komen, is het te voorzien, dat de bepalingen van de artt. 8385
der Tiendwet 1907 Staatsblad N". 222) in hare afwikkeling geen zeer
belangrijke vereenvoudiging zullen teweeg brengen. Voor zoover der
Regeering gebleken, is zulks geenszins te wijten aan de omstandigheid dat
de wet de tienden op 1 Januari a.s. afgeschaft verklaart immers hierin
is juist een prikkel gelegen om vóór dien tijd tot afkoop over te gaan
noch aan het vanwege het Departement uitgegeven vlugschrift, waarin
toch wel noodzakelijk de aandacht op het in werking treden der wet
moest worden gevestigd, doch waar tevens op blz. 9 de voordeelen, aan
den vrijwilligen afkoop verbonden, duidelijk en uitvoerig zijn uiteengezet.
Zij meent het verschijnsel in hoofdzaak te moeten toeschrijven aan de
navolgende oorzaken:
i°. gebrek aan overeenstemming tusschen heffers en plichtigen omtrent
het bedrag der af koopprijzen;
2°. ingeval men het over dit bedrag voor een geheel tiendrecht, blok
of complex eens was, verschil tusschen de plichtigen over de perceels
gewijze verdeeling;
30. andere omstandigheden, als: aarzelen en talmen bij de betrokken
partijen om tot afkoop over te gaan, verschil over de verdeeling der