34
PENSIONNEERING VAN GEMEENTE-AMBTENAREN EN
HUNNE WEDUWEN EN WEEZEN.
Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908.
HOOFDSTUK V. (Binnenlandsche Zaken.)
Tweede Kamer. Voorloopig Verslag.
Door vele leden werd andermaal krachtig aangedrongen op eene spoedige
regeling van het vraagstuk der pensionneering van gemeente-ambtenaren
en hunne weduwen en weezen. Men hoopte, dat de te dezer zake noodige
overeenstemming tusschen den Minister en zijn ambtgenoot van Financiën
thans zou zijn verkregen en dat de voorbereiding van een ontwerp thans
goede vorderingen maakt.
Eene spoedige regeling werd ook noodig geacht met het oog op de
veiligheid, aangezien thans in vele gemeenten politiebeambten, die voor
hun dienst niet meer geschikt zijn, in dienst worden gehouden om hen
niet broodeloos te maken.
Memorie van Antwoord.
Omtrent deze gewichtige aangelegenheid is tusschen den ondergeteekende
en zijn ambtgenoot van Financiën in beginsel overeenstemming verkregen.
Ten aanzien van de vermoedelijke kosten is een nader onderzoek noodig
gebleken. Zoodra dit onderzoek, waarvoor de deskundigen aangewezen
zijn, zal hebben plaats gehad, zal, naar de ondergeteekende zich vleit,
eene voor Staat en gemeente niet te bezwarende regeling kunnen worden
ontworpen.
Eerste Kamer. Voorloopig Verslag.
Men verheugde zich over de mededeeling van den Minister in de
Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer,
dat omtrent de gewichtige aangelegenheid der pensionneering van gemeente
ambtenaren en hunne weduwen en weezen, in beginsel overeenstemming
was verkregen met zijn ambtgenoot van Financiën. Men hoopte daarom
ook, dat spoedig volgens toezegging van den Minister een voor Staat en
gemeente niet te bezwarende regeling zal kunnen worden ontworpen.