Deze opmerkingen zijn niet nieuw, want reeds in 1875 en later
in tal van vergaderingen der Vereeniging voor K. en L. werd
eene betere opleiding bepleit.
De noot op bladz. 11 aan het adres van den Voorzitter had
dus veilig achterwege kunne blijven.
Bij het denkbeeld op bladz. 12 aangegeven, moet ik opmerken
dat de inrichting en de uitoefening van den huidigen kadastralen
dienst dus bij een kadaster zonder bewijskracht m. i. niets
te maken hebben met de vraag of de invoering van een kadaster
met bewijskracht aan den tegenwoordigen tak van dienst moet
worden opgedragen, zoodat het Bestuur dus de door den heer
H. geformuleerde «bede» «tot de Staatscommissie» beter achter
wege zal kunnen laten. Wanneer er ooit, om welke reden dan
ook, tot de instelling eener technische subcommissie mocht worden
overgegaan, zoo hoop ik daarin in de eerste plaats aan te treffen
vakmenschen, overtuigd als ik ben, dat onder deze de meest ge
schikte personen daarvoor zijn te vinden.
Nog tal van andere zaken, door den heer H. in zijne brochure
besproken, zou ik aan kritiek kunnen onderwerpen, doch ik wil
het bij deze hoofdzaken laten.
P. W. H. Paulussen.
Maastricht, Febr. 1908.
«NA DEN VELDTOCHT».
Met een greep, uit den Emilevan een door Rousseau als
waarschuwing bedoelde uitspraak, die de menschelijke natuur van
een zeer zwakke zijde doet kennen, tracht schrijver in zijn dezer
dagen verschenen brochure de veeljarige werkzaamheid onzer
Vereeniging te kenschetsen.
38
«(19 Maart 190723 September 1907.)»
«Eindbeschouwingen, aangeboden aan het Bestuur en de Leden der Vereeniging
«voor Kadaster en Landmeetkunde door C. W. Hoffmann te Utrecht.»
Bij: «H. de Vroede, Utrecht 1908.»