46
Tusschen de in alle opzichten vage en onduidelijke omschrijving
der grenzen van het aan den Staat behoorende rivierbed, volgens
het Burgerlijk Wetboek, de schrale gegevens waarmee we ons tot
heden hebben moeten behelpen en de in 't Y. V. geformuleerde
wenschen ligt een groote afstand. Toch zal, althans langs de
boyenrivieren (waaronder we verstaan die gedeelten van onze
rivieren die niet geregeld aan de werking van eb en vloed
onderhevig zijn) de werkelijkheid het verlangen der leden zeer
nabij komen. In de praktijk wordt namelijk vrij geregeld de
oeverlij n van middelbare rivier (d.i. het gemiddelde der zomer-
waterstanden over een zekere periode) als grens van het Rijks
rivierbed aangenomen, omdat de bezitsrechten op de oeverlanden
ongeveer tot die lijn worden uitgeoefend. De nieuwe wet zal in
dit gebruik waarschijnlijk geen verandering brengen, zoodat er
praktisch geen verschil zal bestaan tusschen de begrippen «gewoon
hoog zomerwater» en «middelbare rivier» en wijl deze laatste
waterhoogte geregeld in maten ten opzichte van (Nieuw) Amster-
damsch Peil wordt aangeduid, zal ook de uitdrukking «gewoon
hoog zomerwater» in de praktijk wel aan hoogtematen zijn gebonden.
De geringe schommelingen waaraan het peil van middelbare
rivier onderhevig is, zijn in de praktijk van geen invloed.
Hoogstwaarschijnlijk zal ook de uitdrukking «gewone vloed» wel
heel spoedig door het gebruik omgezet zijn in «middelbare vloed».
Aanduiding van de grenzen op het terrein, wanneer men
daaronder wil verstaan blijvende aanduiding tijdelijke zou geen
zin hebben mag als onuitvoerbaar worden beschouwd.
In Hoofdstuk IV, voor ons het meeste van belang, ontmoeten
we eenige wijzigingen.
i van Art. 16 is thans geredigeerd als volgt:
„Wordt door het Rijk uitbouw verricht uit het oeverland of uit eenig
daaraan verbonden werk, door middel van kribben, dammen of soortgelijke
waterwerken, dan zal de gerechtigde tot het oeverland het recht van
aanwas, bedoeld in art. 651 van het Burgerlijk Wetboek, rivierwaarts van
de lijn der begroeiing verliezen, doch in eigendom verkrijgen de strook,
gelegen tusschen de lijn der begroeiing en de oeverlijn, voor zooveel deze
strook behoort aan het Rijk."
Er heeft hier dus eenige omzetting plaats gehad. Met welke
redenen dit geschiedde leert de Memorie van Antwoord, waar
we lezen: