48 toegegeven. Afgezien van het correctief, in het woord „regelmatige" ge legen, worde niet voorbij gezien, dat 2 niet meer beoogt te geven dan een algemeenen leiddraad, die den invloed ondergaat van de eischen der praktijk, zoo dikwijls hij volgens art. 20 of de artt. 2123 wordt uitgewerkt. Niet anders gaat het thans volgens de in het ontwerp overgenomen regelen van het Domeinbestuur, die een proef van jaren hebben doorstaan. Ten overvloede echter is het artikel zoodanig aangevuld, dat de lijn der begroeiing moet worden getrokken op eene voor blijvende afpaling geschikte wijze." Is het beroep op 't woord «regelmatige» voorkomende in 2 van art. 16, wel gerechtvaardigd? We zouden geneigd zijn te gelooven dat bedoeld woord hier alleen kan dienen ter nadere aanduiding van het terrein dat wegens zijn regelmatige begroeiing als het eigendom van particulieren moet worden aangemerkt, dat het hier alleen beslist ten aanzien van de begroeiing zelve, dus slechts van invloed kan zijn op de plaats der lijn van begroeiing, geenszins op den vorm. Ook dan wanneer er niet de minste onzekerheid bestaat omtrent de plaats waar de als regelmatig te beschouwen begroeiing ophoudt, kan (en zal ook meestal) die begroeiingsgrens een zeer onregelmatige gedaante vertoonen. Dat de «eischen der praktijk» die lijn tot meer regelmatigen vorm zullen terugbrengen, kan, als het ontwerp in den huidigen vorm tot wet wordt, moeilijk verwacht worden. Immers volgens art. 19 «mag met de uitvoering van eenig werk, niet worden aangevangen dan nadat de lijn der (regelmatige) begroeiing, van Rijkswege is uitgebakend.» Contradictoir debat omtrent deze uitbakening is in de wet nergens voorgeschreven, schijnt dus uitgesloten. De van Rijkswege met de afbakening belaste per sonen, die bij dit werk geen ander richtsnoer hebben dan 2 van art. 16, moeten zich dus houden aan de grens der regelmatige begroeiing zooals het terrein die aangeeft. Nu kan wel volgens art. 20, 1, de lijn der begroeiing bij schriftelijke overeenkomst worden vastgesteld, doch ook in dit voorschrift is van eenige transactie geen sprake. Brengen we de bewoordingen van deze paragraaf in verband met het slot van art. 19: «de teekens moeten blijven staan totdat de lijn der be groeiing is vastgesteld,» dan meenen we allen grond te hebben voor de meening, dat bij de in art. 20 bedoelde akte geen andere lijn kan worden vastgesteld dan de natuurlijke, dus onregelmatige, rivierwaartsche grens der regelmatige begroeiing.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 48