49
De .moeilijkheid door den Wetgever blijkbaar gevoeld, schijnt
ook met de aanvulling van art. 16 2, niet opgelost.
We zouden nog altijd geneigd zijn, bij 't woord «moeten»,
voorkomende in de laatste aanhaling, een vraagteeken te plaatsen.
Wie op eenigzins vertrouwlijken voet staat met onze groote
rivieren, begrijpt dat haar in dezen eenige medezeggenschap
toekomt.
Omtrent artikel 17 werd in het V. V. het volgende op
gemerkt:
„Enkele leden betwijfelden, of de bepaling, dat de afstanden, waarover
de werking van art. 16, 1, zich uitstrekt, van uit de as van het werk
worden gemeten, wel voor alle gevallen doelmatig moet worden geacht.
Bestaat het werk uit een enkele smalle krib, dan zal de toepassing der
bepaling tot eene uitkomst leiden, die met de kennelijke bedoeling van
den ontwerper dezer wetsvoordracht overeenstemt, maar is een werk van
minder eenvoudigen aard, dan kan het voorkomen, dat de in het artikel
genoemde afstanden, van uit de as gemeten, de grenzen van het werk
nauwelijks of niet overschrijden. De aanwas voor het Rijk zoude dan
onbeteekenend zijn, misschien geheel ontbreken. Is dat gevolg wel voor
zien? Ook zal het niet steeds gemakkelijk zijn te zeggen, waar de as
van een werk is gelegen. Over de vraag, of verschillende kribwerken
op zich zelf zijn dan wel onderdeelen van één werk, kan verschil van
meening bestaan.
De in deze bepaling genoemde afstanden zullen voorts langs de lijn
van begroeiing moeten worden gemeten. Hier vooral zal de grillige ge
daante dier lijn tot groote bezwaren aanleiding kunnen geven.
Gevraagd werd op welke wijze het terrein, waarover zich de werking
van art. 16 uitstrekt, zijdelings wordt begrensd. Men vermoedde, dat die
grenzen zouden worden gevormd door lijnen, uit den oever loodrecht op
de as der rivier getrokken. Is het niet noodig dienaangaande eene
bepaling op te nemen?
Eindelijk werd de vraag gesteld, welke toepassing deze bepaling zal
vinden, indien zich, dicht naast het werk, een kil of Strang bevindt. Voor
dit geval ware, naar enkele leden meenden, eene afzonderlijke regeling
te ontwerpen. Eveneens vraagt voorziening het geval van afdamming van
een kil door het Rijk. Het schijnt billijk, dat het Rijk dan het recht
van aanwas krijgt van de landen, gelegen ter weerszijden van de af
gedamde kil."
Behalve de vervanging van de in voorkomende woorden:
«den oever» door: «oeverland», zijn echter in dit artikel geen
veranderingen of aanvullingen aangebracht.