52
der kribben gemeten in richtingen achtereenvolgens loodrecht op
bg en dh doch ook dit zou te verdedigen zijn omdat die richtingen
overeenkomen met die waarin de lengte van den stroom wordt,
gemeten.
Is het zeer moeilijk onmogelijk schijnt wat veel gezegd
een regel aantegeven die in alle omstandigheden kan worden
toegepast, een gevolg als de teekeningen doen zien, had gemak
kelijk vermeden kunnen worden door te bepalen dat het beginpunt
van meting behoorde te zijn het snijpunt van de lijn der begroeiing,
niet met de as van 't werk, doch stroomopwaarts en stroomafwaarts
resp. met de bovengrens en met de benedengrens daarvan.
De moeilijkheid die het stellen van regelen voor alle bizondere
gevallen meebrengt, leidt ongemerkt tot de vraag, of het niet
wenschelijk ware de voorschriften nog meer tot enkele hoofdpunten
terug te brengen. Het ontwerp treedt naar 't schijnt wel zooveel
in bizonderheden dat het, wet geworden, in de toekomst, door
iemand wiens belangen daarmee gebaat zouden zijn, wordt genoemd
een algeheele regeling van deze materie. Dat het Staatsbelang
er slecht mee gediend zou zijn, als die kwalificatie door de
jurisprudentie zou worden bevestigd, valt niet te ontkennen.
Ten aanzien van afgedamde killen beroept de M. v. A. zich
op een arrest van den Hoogen Raad van 8 Februari 1901, bij
welk arrest de eigendomsrechten van den Staat op een afgedamde
kil van de Maas onder Herten volledig werden erkend, 't Schijnt
dat deze jurisprudentie slaat op een kil of rivierarm die ter
weerszijden door een dam werd afgesloten. Heel dikwijls, we
gelooven zelfs meestal, wordt in de af te sluiten arm of bocht
slechts éen dam gelegd, dan is 't water van dien arm niet zoo
volledig tot stilstand gebracht. In die gevallen kon meer dan
eens worden opgemerkt dat de oeverlandeigenaren het hun bij
art. 651 B.W. toegekende aanwasrecht ongerept wisten te behouden.
Dat de lijn van begroeiing het meest in aanmerking komt als
lijn waarlangs de in art. 17 omschreven afstanden gemeten moeten
worden zooals hier in de M. v. A. wordt opgemerkt schijnt
ernstig betwijfeld te mogen worden.
Ook de onmogelijkheid tot het stellen van regelen voor de
zijwaartsche begrenzing van 't gebied waarover zich de werking
van art. 16 1 uitstrekt, wordt naar 't schijnt hier wat heel
stellig uitgesproken.