53 De wijzigingen in de artt. 18 a 24 aangebracht, zijn niet zoó vele dat er voor ons aanleiding in gelegen kan zijn daarbij lang stil te staan. Alleen, het treft eenigszins dat in art. 21 waarvan de aanhef nu luidt: «Bij gebreke van overeenstemming worden» enz., niet vermeld is tusschen welke personen of zaken die over eenstemming behoort te bestaan. We mogen wel aannemen dat het ontwerp hier den Staat en de gerechtigden tot het oeverland op het oog heeft, maar 't kan ook anders worden uitgelegd. Jammer genoeg, vinden we nergens een opmerking omtrent het voorschrift dat de in art. 21 bedoelde teekeningen op geen kleinere schaal dan van 1 a 1250 mogen worden gemaakt. Afge zien toch van andere bedenkingen lijkt ons die schaal bij uit gestrekte terreinen met groote oeverlandperceelen, te groot voor een duidelijk en gemakkelijk overzicht. De duidelijkheid van een kaart stijgt niet in alle gevallen bij vergrooting van hare schaal. Art. 25 is eenigszins gewijzigd en luidt thans als volgt: 1. Wordt de ingevolge art. 20 of art. 23 aan de gerechtigden tot het oeverland gekomen strook van de rivier of den stroom afgescheiden door aan het Rijk behoorende aanwassen of andere verlandingen, dan is ieder dier gerechtigden zonder gehoudenheid tot vergoeding bevoegd te vorderen, dat hem, ten dienste van zijn deel in die strook en in het oorspronkelijk oeverland, uitweg naar de rivier of den stroom worde ver leend, van ten hoogste drie Meter breedte, te minster schade voor het Rijk. Plaats en richting dezer uitwegen kunnen worden bepaald bij de in art. 20, 1, bedoelde overeenkomst. 2. Aanleg en onderhoud van den uitweg geschiedt door en op kosten van hem, aan wien uitweg is verleend. 3- Bij gebreke van overeenstemming kan de vordering tot verleening van uitweg volgens 1 worden ingesteld bij de rechtbank, binnen wier gebied de daarbedoelde strook geheel of ten deele is gelegen. Omtrent 1 van dit artikel zegt het V. V.: „De opmerking werd gemaakt, dat de gerechtigden tot het oeverland, behalve aan een uitweg, dikwijls behoefte zullen hebben aan eene gelegen heid tot laden en lossen aan de rivier. Eene steenfabriek, in een uiterwaard gelegen, welke door Rijksaanwas van de rivier wordt afgescheiden, heeft voor genoemd doel een vrij groot terrein aan de rivier noodig; een weg van 3 meter is daartoe geheel onvoldoende. Voorts werd een uitweg van 3 meter niet breed genoeg geacht, vooral

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 53