56
Waarom in art. 25 nu voorgeschreven is dat «plaats en richting»
beide, bij de overeenkomst bepaald kunnen worden is niet duidelijk.
In 't begrip: «plaats» ligt toch zeker dat van «richting» opgesloten.
Boven zagen we reeds dat het wetsontwerp, ten aanzien van
de rechten op aanwassen ontstaande als gevolg van, althans na
de uitvoering van werken door het Rijk, blijkens de door de
Regeering gegeven toelichtingen, slechts beoogt het stellen van
eenige algemeene regelen die naar de behoeften, door de praktijk
voor alle voorkomende gevallen moeten worden uitgewerkt. Waar
zooveel gewicht wordt toegekend aan de practische interpretatie
der voorschriften,- gelooven we niet voorbarig te zijn als we
met een beroep op langdurige practische toepassing der thans
bestaande wetsbepalingen, de meening uitspreken dat van gemeld
Regeeringsstandpunt bezien, het ontwerp zich reeds te veel met
bizonderheden inlaat.
We hebben in onze beschouwingen, van vroeger en van thans,
gelegenheid gehad er op te wijzen hoeveel voetangels en klemmen
de met uitvoering der ontworpen voorschriften belaste personen
daarbij op hun weg zullen vinden; we zijn er ons volkomen van
bewust dat die opmerkingen geenszins op volledigheid kunnen
bogen, doch daarom te meer hebben wij redenen te gelooven
dat met het oog op de belangen der praktijk, inkrimping dezer
wetsbepalingen gewenscht ware.
Onder de werking der Publicatie van 1806 is van de leemten
die 't ontwerp wil aanvullen, niet veel meer gevoeld dan het be
zwaar dat geen afdoend antwoord was te vinden op de vraag
hoever het rechtsgevolg van den aanleg der rivierwerken zich
langs den oever uitstrekt. Ware hierin voorzien geweest, dan zou
de praktijk, voor de overeenkomsten tot grensregeling, waar
schijnlijk niet om meerdere voorlichting vragen, althans zeer
zeker niet om die welke verstrekt wordt bij dit wetsontwerp;
het zou haar dan vrij zeker mogelijk zijn voor alle gevallen een
bevredigende oplossing te vinden met heel wat minder formaliteiten
dan onder de ontworpen regeling zullen zijn in acht te nemen.
de Vries.
Gorinchem, Januari 1908.