zullen in groote waardeering zich nog herinneren, met hoeveel
duidelijkheid en volkomen beheersching van het onderwerp die
onvergetelijke geleerde zijne voordrachten wist te houden. Het
spreekt vanzelf, dat deze aanteekeningen niet meer durven zijn
dan een gebrekkige vertolking van de woorden, door dien grooten
geodeet gesproken; toch worden ze hier weergegeven in het ver
trouwen, dat ze menigeen nog goede diensten kunnen bewijzen.
Waarschijnlijkheidsrekening.
Bij het verrichten van metingen zal men meestal tot de ont
dekking komen, dat de waarnemingen met fouten zijn aangedaan.
Laat men aanzienlijke afwijkingen en vergissingen, dus de grove
fouten buiten rekening, dan zullen er, ofschoon de waarnemingen
zoo nauwkeurig mogelijk zijn uitgevoerd, toch nog kleine fouten
aanwezig zijn; en dit is duidelijk, want hoe zou men met onvol
maakte werk- en zintuigen de volmaaktheid kunnen bereiken?
Om die fouten op te sporen zal men zich niet met eene enkele
meting tevreden stellen, doch liever eene reeks van dezelfde
waarnemingen verzamelen, om daaruit tevens af te leiden, welken
invloed de ontdekte fout op de berekening kan hebben. Doch,
wanneer men door verschillende metingen ook verschillende
waarden heeft gevonden, welke zal men dan daarvan als de
juiste, of beter gezegd, als de minst foutieve beschouwen? Het
antwoord hierop wordt verkregen door toepassing van:
I de waarschijnlijkheidsrekening, die een onderzoek instelt
naar de meerdere of mindere kans der waarheid omtrent proef
nemingen;
II de theorie der fouten, die de wetten opspoort, waaraan de fouten
onderworpen zijn;
III de theorie of methode der kleinste vierkanten, die de beide
voorgaande theorieën aan de practijk dienstbaar maakt.
I. De waarschijnlijkheidsrekening houdt zich bezig met het onder
zoek naar den loop van gebeurtenissen, verschijnselen of feiten,
en stelt zich ten doel het opsporen van de betrekking, die er
voor een verschijnsel bestaat ten opzichte van eene reeks van
dergelijke verschijnselen. Heeft men bijv: een bus, waarin 3 witte
en 5 zwarte ballen zijn, en vraagt men, wat waarschijnlijker is:
om daaruit een witten of een zwarten bal te trekken, dan zal
7 2