89 wordt de goede zaak geenszins gediend; wel daarentegen door de grond wettelijke vrijheid volledig te handhaven, maar elk misbruik, dat men daarvan tracht te maken, tegen te gaan. De Regeering is volstrekt niet blind voor de verschijnselen, die er op wijzen, dat sommige vereenigingen zich niet voldoende doordrongen betoonen van de verhouding van onder geschiktheid, welke tusschen den Staat en de ambtenaren en militairen bestaat en beslist dient te worden gehandhaafd. Maar daarnaast staan tal van andere vereenigingen, wier wijze van optreden tot gegronde klachten geen aanleiding geeft. Zooals uit het evenaangevoerde blijkt, is het Kabinet niet voornemens de welwillende houding, tot dusverre jegens vereenigingen van ambtenaren en militairen aangenomen, te wijzigen, doch zal daarbij geen oogenblik worden uit het oog verloren, dat de Regeering en zulk een vereeniging niet staan op voet van gelijkheid. Organen, die als zoodanig tegenover de Regeering rechten zouden kunnen doen gelden, zijn de vereenigingen van ambtenaren en militaren niet; de beslissing, of hetgeen zulk een ver eeniging in het belang harer leden wenschelijk of nuttig acht, al dan niet wordt ingewilligd, blijft aan de Regeering. Wie „erkenning" der ver eenigingen van ambtenaren en militairen voorstaat en deze opvat in dien zin, dat daardoor de Regeering zich jegens die vereenigingen plaatst op het standpunt van gelijkheid, zooals bestaat tusschen twee partijen, die een overeenkomst aangaan, zal dus de vraag: „erkent dit Kabinet die vereenigingen?" ontkennend beantwoorden. Het zal uit het voorafgaande tevens duidelijk zijn, hoe de Regeering denkt over vereenigingen, welke in Frankrijk met den naam „Syndicats" plegen te worden aangeduid. Overigens blijve ook in dienstvakken, waar een groepsvertegenwoordiging bestaat, daarnaast aan vereenigingen eene plaats gegund. De Regeering is ten volle bereid wenken en opmerkingen van besturen van vereenigingen van ambtenaren en militairen, op gepaste wijze bij haar voorgebracht, in overweging te nemen, niet slechts als zij de arbeidsverhoudingen, maar ook als zij den dienst betreffen, doch eene verplichting om de vereenigingen te kennen, des dat aan regelingen, hetzij van de arbeidsverhouding, hetzij van den dienst, raadpleging der vereeniging zou moeten voorafgaan, erkent de Regeering niet. Als algemeene opmerking worde aan hetgeen reeds gezegd is, nog toegevoegd, dat het ondoenlijk schijnt, regelen of grenzen te stellen, aangevende wat geoorloofd en gepast en wat ongeoorloofd en ongepast is te achten; elk bijzonder geval dient op zich zelf te worden beoordeeld. In verband met hetgeen bij de beraadslagingen over het IXde Hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het loopende dienstjaar over groepsvertegen woordiging was in het midden gebracht, deelde de Minister van Waterstaat in de Vergadering der Tweede Kamer van 22 December 1906 (Handelingen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1908 | | pagina 89