van een betrekkelijk gering aantal, over het geheele in kaart te brengen gebied verspreide punten, gewoonlijk op afstanden van 25 tot 50 kilometer, vaak meer. Deze worden door middel van denkbeeldige lijnen zoodanig verbonden, dat een net van aaneen sluitende driehoeken, het hoofddriehoeksnet, wordt gevormd; de hoeken dier driehoeken worden gemeten en de lengte van een der zijden bepaald; ook wordt nog de geografische breedte van een der punten en het azimut van een der zijden, dat is de richting ten opzichte van den meridiaan, uit astronomische waar nemingen afgeleid. Men heeft dan de noodige gegevens om de lengte en het azimut van elk der zijden en de geografische lengte en breedte van alle punten te berekenen. Aan de punten van -het hoofddriehoeksnet worden op dezelfde wijze verdere punten door secundaire triangulatie verbonden, waarbij men trapsgewijze te werk gaat, totdat een voldoend aantal punten is vastgelegd, om daaraan de direct op het terrein gemeten lijnen te kunnen verbinden. Voor de vervaardiging eener kaart van een eenigszins uitge strekt deel van het fysisch aardoppervlak moet de algemeene gedaante der aarde, het zoogenaamd mathematisch aardoppervlak, bekend zijn; de verschillende op de kaart voor te stellen punten denkt men door middel van loodlijnen op dit vlak geprojecteerd. Voor het mathematisch aardoppervlak kan met een nauw keurigheid, die voldoende is voor alle mogelijke technische doeleinden, worden genomen een omwentelingsellipsoïde, ontstaan door wenteling eener ellips om hare kleine as. Deze is volkomen bepaald door de halve groote as den straal van den aequator en de afplatting, dat is de éénheid verminderd met het bedrag der verhouding tusschen kleine en groote as. De getallenwaarden, die tegenwoordig bijna uitsluitend in gebruik zijn, zijn die door Bessel in 1841, en die door Clarke in 1880 afgeleid; met de resultaten van latere onderzoekingen stemt van deze waarden de afplatting volgens Bessel, ongeveer 1 229, en de halve groote as volgens Clarke, ongeveer 6378 kilometer, het best overeen. Dat de gedaante van het aardoppervlak in het algemeen niet veel kan verschillen van die eener afgeplatte omwentelingsellipsoïde werd reeds op theoretische gronden, betoogd door Huygens en Newton; het is toch de gedaante, die het oppervlak eener draaiende vloeistofmassa onder de gezamenlijke werking der algemeene 124

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 124