aantrekkingskracht en der middelpuntvliedende kracht aanneemt.
De halve groote as en de afplatting dier ellipsoïde zijn te bepalen
door graadmetingen, waarmede men tot in de eerste helft der
vorige eeuw uitsluitend bedoelde metingen van de lengte van
een deel van een meridiaan. Ook hierbij past men de methode
der triangulatie toe, waarbij men zorgt, dat de uiterste punten
van het langgestrekte net nagenoeg op denzelfden meridiaan zijn
gelegen; in die punten wordt de geografische breedte door de astro
nomische waarneming bepaald, terwijl de afstand hunner parallellen,
dus de lengte van den meridiaanboog, uit de resultaten der
triangulatie wordt berekend.
Het eerst is deze methode in het begin der 17e eeuw toege
past door onzen landgenoot Willebrord Snellius, die een graad
meting uitvoerde tusschen Alkmaar en Bergen op Zoom, en
daaruit, in de veronderstelling, dat de aarde bolvormig was, den
aardstraal berekende. Ter bepaling van de halve groote as en
de afplatting der ellipsoïde moeten minstens twee graadmetingen
worden gecombineerd; met dat doel werden in de eerste helft
der 18e eeuw door de Franschen de bekende expedities naar
Peru en Lapland gezonden, die door vele andere graadmetingen
zijn gevolgd.
Dat de verschillende graadmetingen zich niet alle lieten aanpassen
op eenzelfde ellipsoïde, en dat meermalen zelfs groote verschillen
werden gevonden, schreef men aanvankelijk toe aan plaatselijke
afwijkingen; door «lokale attractie», veroorzaakt door ongelijke
verdeeling der massa's in de nabijheid van het aardoppervlak,
zou op enkele punten de richting der zwaartekracht worden
gestoord, zoodat de verticaal daar niet samenvalt met de normaal
der ellipsoïde. Later is men echter tot de overtuiging gekomen,
dat dergelijke afwijkingen geen uitzondering maar regel zijn;
dat de algemeene gedaante van het aardoppervlak slechts weinig
minder grillig is dan die van het fysisch aardoppervlak, en grondige
détailstudie vereischt.
Men bestempelt thans dit oppervlak met den door Listing
uitgedachten naam van geoïde; het wordt in al zijne punten
normaal gesneden door de richting der zwaartekracht en is dus
een niveauvlak der aarde; de hoogteligging van het vlak is niet
volkomen te definieeren, maar het valt nagenoeg samen met den
middelbaren stand der zee. In werkelijkheid wijkt het werkelijke
125