zeeoppervlak, met zijn golfbeweging, eb en vloed, stroomingen
enz. steeds van de geoïde af; voor de zeeën die Europa omgeven
hebben waterpassingen echter aangetoond, dat met uitzondering
van plaatsen, waar heerschende winden opstuwing veroorzaken,
de gemiddelde waterstanden op weinig na tot een zelfde niveau
vlak behooren. Men mag daarom aannemen, dat de geoïde
samenvalt met den in rust gedachten zeespiegel, en kan zich
voorstellen, dat deze door een net van kanalen ook onder het
vaste land is voortgezet.
Met de bepaling van de gedaante der geoïde houdt de weten
schappelijke geodesie zich in hoofdzaak bezig; daartoe bepaalt
zij de afwijkingen tusschen dit oppervlak en een omwentelings
ellipsoïde, die in elk geval zoo goed mogelijk aan het beschouwde
deel van het aardoppervlak wordt aangepast, zoodat de afwijkingen
betrekkelijk klein zijn. Deze laatste worden afgeleid uit graad
metingen, waarmede thans worden bedoeld triangulaties, waarbij
op tal van punten astronomische lengte-, breedte- en azimutbe-
palingen worden uitgevoerd.
Wanneer de geoïde in werkelijkheid samenviel met de om
wentelingsellipsoïde, dan zou voor elk punt de geografische lengte
en breedte, afgeleid uit de triangulatie, moeten overeenstemmen
met de door astronomische waarneming bepaalde grootheden,
en hetzelfde zou het geval moeten zijn met de berekende en de
direct bepaalde azimuts; beter gezegd, de verschillen zouden niet
grooter mogen zijn, dan uit de onvermijdelijke fouten der waar
nemingen zou zijn te verklaren. In werkelijkheid vertoonen zich
in het algemeen veel belangrijker verschillen, welke voortspruiten
uit de omstandigheid, dat de normalen op de geoïde niet samen
vallen met die der ellipsoïde in de overeenkomstige punten.
Hierbij valt echter op te merken, dat voor het punt, vanwaar
men is uitgegaan bij de berekening der geodetische lengte- en
breedteverschillen, beide normalen natuurlijk samenvallen; de in
de andere punten geconstateerde afwijkingen zijn dus niet absoluut,
maar relatief ten opzichte van het eerste punt.
Ook in onze dagen spelen graadmetingen in de richting van
den meridiaan een voorname rol, maar thans met het doel, om
uit een zoo groot mogelijk aantal breedtebepalingen de kromming
van de verschillende deelen dier lijn te bepalen. Door het gebruik
van den telegraaf voor de bepaling der lengteverschillen is de
126