Maatstaf der Nauwkeurigheid. Wij kunnen thans overgaan, tot bespreking van de wijze, waarop men de mate van nauwkeurigheid eener meting in ge tallenwaarde kan uitdrukken. In de eerste plaats zou men de grenzen, welke de fout niet overschrijden kan, als zulk een maatstaf kunnen beschouwen. Immers, hoe nauwkeuriger de waarneming verricht is, hoe enger deze grenzen allicht zullen kunnen worden genomen. Een vaste maatstaf is dit evenwel niet, omdat men in de meeste gevallen geene bepaalde grenzen zal kunnen aangeven, waarbuiten de fout niet kan vallen. Zoo zal bijv. de foutenwet van Gauss ook voor de zeer groote waarden der fout nog een (zeer kleine) kans aanwijzen. Nu kan men wel (gelijk in de practijk dan ook geschiedt), die «zeer kleine» kansen buiten rekening laten, maar daardoor wordt toch het bepalen van die grenzen iets vrij wille keurigs. Om een beteren maatstaf voor de nauwkeurigheid te vinden, heeft men dan ook een anderen weg ingeslagen, en getracht eene zekere middelwaarde voor de grootte der fouten zelve te bepalen. Hiertoe zijn drie verschillende methoden in gebruik gekomen. Men onderscheidt de gemiddelde fout, de middelbare fout en de waarschijnlijke fout. ie. Onder gemiddelde fout of gemiddelde waarde der fout ver staat men het arithmetisch gemiddelde van de absolute waarden der fouten. Uit eene reeks van n fouten vindt men de gemiddelde fout M' door de formule: 2) abs. waarden a n Hierdoor verkrijgt men slechts eene benaderde waarde voor M' die des te betrouwbaarder zal zijn, naarmate men n grooter neemt. In de theorie kan men 71 als 00 behandelen, maar in de practijk heeft men slechts over een beperkt aantal te beschikken, zoodat men steeds eene benaderde waarde voor AP vindt. Men moet dus eigenlijk stellen: rt i- X abs. waarden x M =hm— n 12

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 12