159
Immers reeds in 1893 nam de Nederlandsche Juristenvereeniging met
groote meerderheid eene motie aan, waarin de wenschelijkheid werd uit
gedrukt, bewijskracht toe te kennen ten aanzien van de grenzen der perceelen
aan een met dat doel samengesteld kadaster.
Eveneens kwamen op 29 September 1900, bij de herdenking van het
vijfentwintig-jarig bestaan der Notariëele vereeniging de volgende vragen
aan de orde:
Is invoering van een kadaster met bewijskracht ten aanzien der eigetidoms-
gtenzen hier te lande wenschelijk?
Zoo ja, is invoering daarvan met behoud van ons tegenivoordig stelsel van
hypothecaire boekhouding mogelijk en op welke wijze?
ps, afgescheiden van de vraag omtrent bewijskracht bij vernieuwing
de splitsing van het kadaster in een eigendoms- en in een belastingskadaster
wenschelijk?
Op vooraf gedaan verzoek door het bestuur dier vereeniging brachten
de heeren G. van Iterson, hypotheekbewaarder te Amsterdam en
C. W. Gombault, thans ingenieur-verificateur van het kadaster te
Amsterdam preadviezen over deze materie uit.
De voorstanders van een kadaster met bewijskracht behaalden op deze
vergadering eene schitterende overwinning. Van de aldaar aanwezige
personen verklaarden zich 69 vóór en slechts 9 tegen het met „ja" beant
woorden der bovenvermelde vragen. Opmerkelijk is het, dat van de daar
aanwezige acht registratie-ambtenaren slechts één voorstemde.
De heer Mr. M. W. F. Treub, die in het Sociaal Weekblad van
6 October 1900 den uitslag der op die vergadering gehouden stemming
mededeelt, en tevens het kadaster met bewijskracht verdedigt, zegt met
nadruk: „Toch ontvangt de Minister van Financiën zijne voorlichting over
dit onderwerp alleen van den kant der registratie"; de Minister Pierson
evenwel, die zich vroeger met de zienswijze,, van ons bestuur omtrent de
invoering van een kadaster met bewijskracht kon vereenigen, was thans
dat denkbeeld vijandig gezind geworden.
Toch is aan het Bestuur meermalen gebleken, bij hunne bezoeken bij
den heer Administrateur der Registratie, bij den heer Inspecteur van het
Kadaster en bij den Minister, dat door de regeering rekening wordt ge
houden met het streven onzer vereeniging.
In de rapporten over mededeelingen en vragen gedaan in de afdeelingen
tot het onderzoek der staatsbegrootingen over verschillende jaren en de
daarop uitgebrachte memories van antwoord kan men zien, dat dit gewichtig
onderwerp bijna ieder jaar ter sprake wordt gebracht. Het meest ingrijpende
en belangrijkste van hetgeen in de eerste jaren van ons vereenigingsleven