161
van een kadaster met bewijskracht was geweest, zijne ingenomenheid
daarmee wel eenigszins bekoeld was na gemaakte studie en na een gesprek
met een inspecteur der Registratie, die hem mededeelde, dat ieder jaar
slechts eene gemeente gemeten werd, en dat er 1139 kadastrale ge
meenten zijn.
Een ander lid sluit zich bij dezen spreker aan en wijst bovendien op
verbeteringen, die bij het kadaster moeten worden aangebracht, doch geeft
tegelijkertijd een fraai beeld van de plichtsbetrachting van een landmeter
en doet dat ongeveer in de volgende woorden:
Een stuk land wordt verkocht in 4 deelen. De grenzen dier deelen
zijn aangegeven door het plaatsen van boomtakjes; die boomtakjes zijn
echter weggeraakt en nu komt de landmeter van het kadaster en vraagt
den kooper van een der deelen, of hij hem de grenzen wil aanwijzen van
hetgeen hij gekocht heeft, waarop deze ten antwoord geeft, dat hij ze niet
kan aangeven. De landmeter antwoordt, dan meet ik het niet op. Dat
is natuurlijk een ijdel dreigement, zegt genoemd lid, want eenmaal in het
jaar moet van ambtswege toch eene opmeting worden gedaan en dit
dreigement wordt dan alleen gebezigd om den particulier aan te zetten,
een ambtenaar te vragen, dien hij dan ook betalen moet!
Zou men bij het lezen van zulke verhalen niet geneigd zijn den heer
Knol Welt gelijk te geven, althans voor wat een deel der leden van de
Eerste Kamer betreft?
Bij het onderzoek der begrootingen voor de jaren 1904 en 1905 werden
in de afdeelingen wederom vragen gedaan over bovenvermelde punten.
De Minister, in zijne memorie van antwoord, zeide, dat overleg had plaats
gehad met zijn ambtgenoot van Justitie, doch dat van dezen in den eersten
tijd geen maatregelen omtrent een kadaster met bewijskracht te verwachten
waren en termen tot het instellen eener afzonderlijke afdeeling vond
Z. E. niet.
Het kadaster ondervond aan zijn departement alle belangstelling, die
noodig was om het aan zijne bestemming te- doen beantwoorden en alle
aandacht werd geschonken aan hetgeen tot verbetering van genoemd
dienstvak kon strekken.
Zoo geleek, in dit opzicht, het eene jaar op het andere, totdat bij de
behandeling der begrooting voor het jaar 1906 uitvoerige schriftelijke ge-
dachtenwisselingen plaats hadden over zaken betreffende het kadaster zooals
bewijskracht, overbrenging van het kadaster naar het departement van
Landbouw, Nijverheid en Handel, ook met het oog op de ruilverkaveling
waartoe men hier te lande meer en meer overhelt; afscheiding tnsschen
kadaster en hypothecaire boekhouding, over de bezoldiging der hypotheek
bewaarders, over het benoemen van hypotheekbewaarders uitsluitend uit
de ambtenaren der Registratie, enz.