164 kennis en ontwikkeling, waarvan tal van landmeters hebben blijk gegeven, maar dan zullen bijna allen ten volle berekend zijn voor de hun toe te vertrouwen taak en zullen een paar der hoofdargumenten vervallen, die door enkelen in de laatste jaren gebezigd werden, o.a. dat slechts een luttel aantal landmeters in staat zou zijn, om een kadaster met bewijskracht te scheppen of om uitgebreide ruilverkavelingen te ondernemen. Het Bestuur ónzer verëeniging "had in 1897 het voorrecht Z. E. den Minister Pi er son te mogen overtuigen van de noodzakelijkheid der herziening van de voorschriften betrekkelijk de vernieuwing van het kadaster. Deze voorschriften werden dan ook in 1898 gegeven in den vorm eener „Handleiding voor de technische werkzaamheden van Kadastrale her metingen". Deze handleiding te bespreken ligt niet op mijn weg, doch zeker is het, dat zij slechts in haar geheel begrepen kan worden door landmeters, die eene hoogere studie gemaakt hebben van de geodetische wetenschap dan de tegenwoordige opleiding hun biedt, het geen m.i. ook een afdoend argument is om op eene betere opleiding aan te dringen. Ook op een ander gebied heeft de Vereeniging op gunstige resultaten te wijzen. Haar ijveren voor algemeene belangen hebben voor haar gunstige verhoudingen in het leven geroepen. Haar doel en werken zijn in wetenschappelijke en andere kringen steeds ten zeerste gewaardeerd. Tal van malen werd onze Vereeniging door andere lichamen uitgenoodigd, om met hen samen te werken tot bevordering van een of ander nuttig doel. Verder bezit de Vereeniging reeds eene zeer uitgebreide wetenschappelijke bibliotheek en met genoegen vernemen wij uit de jaarverslagen, dat vooral in den laatsten tijd door vele jongere leden daarvan druk gebruik wordt gemaakt. In de algemeene vergadering van het jaar 1887 werd de wenschelijkheid uitgesproken, om door de commissie voor graadmeting en waterpassing eene secundaire driehoeksmeting te doen uitvoeren ten dienste van de vernieuwing van het kadaster en op de staatsbegrooting voor 1889 werd reeds eene post van 10.000 voor dat doel uitgetrokken. En wat werd er nu gedaan ter bevordering van de materiëele belangen der ambtenaren van het kadaster? Toen bij de staatsbegrooting voor het jaar 1897, door den Minister Sprenger van Eijk, eene regeling werd voorgesteld van de finantiëele positie der landmeters, die niet in den smaak der ambtenaren viel, werd op initiatief van de Haagsche landmeters door de vergadering op 8 No vember 1897 te Amsterdam een comité voor deze aangelegenheid gekozen, dat zijne taak op zulk eene bevredigende wijze volbracht, dat reeds in de algemeene vergadering van 1899 door den voorzitter van dat comité den heer Vierkant met genoegen geconstateerd kon worden, dat eene

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 166