170
vorige jaren, met die over de jaren 1907 en 1908, dan blijkt, dat
wel is waar alle uitgaven zijn toegenomen, maar dat het feitelijk
te kort in de eerste plaats te wijten is aan de bestrijding der
uitgaven, die een gevolg zijn van speciale opdrachten aan het
bestuur in de drie voorafgaande algemeene vergaderingen gedaan
en in het bizonder aan de uitgaven veer het verkrijgen ocncr
betere regeling der traktementen.
Het komt wenschelijk en rechtvaardig voor, dit tekort te dekken
door een hoofdelijken omslag over de landmeters en adspirant-
landmeters, leden der Vereeniging.
De finantiëele toestand der Vereeniging zal dan weldra weer
normaal zijn.
De belangen der Vereeniging in Indië, werden tot voor korten
tijd met toewijding behartigd door den heer J. von Michalofski,
die wegens verplaatsing bedankte als correspondent der Vereeniging.
Als zijn opvolger is thans opgetreden de heer H. W. Julsing.
De mededeeling den 17 October door het Bestuur ontvangen
van het overlijden van den Hoofddirecteur van de Registratie, de
Hypotheken en van het Kadaster, den heer van Walsem, werd
beantwoord met een brief van rouwbeklag.
Den 3den November 1908, werd op aandrang van vele leden
een adres aan den Minister van Financiën verzonden luidend:
Aan Zijne Excellentie den Minister van Financiën,
geeft met verschuldigden eerbied te kennen,
het Bestuur der Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde,
(statuten goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van den 4den December
1887 n*. 43)
dat in opdracht van de vergadering der leden van den I9den Maart
1907 aan Uwe Excellentie den April 1908 een verzoekschrift
werd ingezonden met eene bijlage: „Verslag der Commissie van voor
lichting in zake de regeling der traktementen van de landmeters van
het Kadaster".
In dat verzoekschrift en verslag werd de billijkheid aangetoond van
eene verbetering der traktementen van de landmeters.
Op de aangegeven gronden werd Uwe Excellentie verzocht, de
totstandkoming te willen in overweging nemen van eene regeling dier
traktementen, waarbij het aanvangsalaris zou worden bepaald op
1400 gulden met tien driejaarlijksche verhoogingen van 200 gulden,
met bepaling alzoo van het maximum op 3400 gulden, na het vol
brengen van dertigjarigen diensttijd en onder verdere bepaling, dat