179
Even na den aanvang der pauze kwamen op voorstel van den
heer P. van Dijk bijna alle aanwezigen bij den penningmeester
reeds hunne bijdrage van f 2.50 voldoen! Die was natuurlijk in
zijn schik! Zooveel geschrijf minder peinzde hij. En met een
vroolijken lach, nam hij dien zilvervloed aan. Moge er zegen op
rusten!
Te half twee werd de vergadering heropend en kwam aan de orde:
Punt g.
«Bepaling der plaats van bijeenkomst in 1910».
Van de opgegeven plaatsen, waarover werd gestemd, verkregen:
Deventer 6, Amsterdam 18, Arnhem 15 en Rotterdam 14 stemmen.
Besloten wordt nu, Amsterdam als gekozen te beschouwen.
Punt h.
Thans is aan de orde de verkiezing van een lid van het Bestuur
(Voorzitter) in de plaats van den heer P. W. H. Paulussen
(niet herkiesbaar).
Op verzoek van den Voorzitter fungeeren als stemopnemers de
heeren C. A. Oosterman en M. Pollen.
Uitgebracht worden 54 stemmen (waarvan 2 blanco).
De heer I. Boer Hz. verkreeg 28, de heer J. W. den Hartogh
18, de heer Baning 3 en de heer Colpa 2 stemmen, terwijl 1
stem werd uitgebracht op den heer Gombault.
De heer Paulussen vraagt den heer Boer, of hij de benoeming
aanneemt.
De heer Boer is zeer gevoelig voor de eer, die hem te beurt
valt, maar meent, dat het beter is deze onderscheiding niet te
aanvaarden. Om tijd te sparen verzoekt hij de vergadering zich
daarbij neer te leggen. Het komt hem voor, dat hij als lid der
bekende Staatscommissie, beter het Kadaster kan dienen,' als hij
geen bestuurslid der Vereeniging is.
De Voorzitter merkt op, dat toen hij gekozen werd en aarzelde
om de vereerende benoeming aan te nemen, de toenmaals af
tredende Voorzitter, de heer Boer, hem er op merkzaam op
maakte, dat, als de vergadering eene zoo duidelijke keuze deed,
het plicht was zich die te laten welgevallen, maar zooals de heer
Boer terecht opmerkte, er is nu een grootere plicht te vervullen
hij gelooft ook, dat de heer Boer in de Staatscommissie grootere