Teneinde op deze wijze in het algemeen te kunnen nagaan,
wat voor iedere waarde van X de integratiegrenzen moeten
zijn, behoeft men zich slechts voor te stellen, dat in Fig. X de
(gedeeltelijk kromlijnige) vierhoek P Q TS naar rechts of links
kan worden verschoven, naarmate de waarde X, d. i. de afstand
van tot (X Qi). verandert, daarbij telkens a.lleen van rlip
waarden van x gebruik makende, voor welke de vierhoeken
P Q TS en PQj Tj .S) elkander gedeeltelijk bedekken.
Het zal dan duidelijk zijn, dat de uiterste stand rechts van
vierhoek P Q TS (Fig. XII a) overeenkomt met X a\ «2,
(hier: X= 3 -}- 8 11), de uiterste stand links (Fig. XII g) met
U
FigXIIa.
FigXIIb. T
Fio'XUcl
J Jlih
20Q