Bij hare werkzaamheden kwam de Commissie tot de slotsom,
dat het alle aanbeveling zou verdienen, zich niet te bepalen tot
het uitbrengen van een schriftelijk advies, maar tevens de denk
beelden te belichamen in een volledig wetsontwerp met Memorie
van Toelichting.
Ten behoeve van den daarvoor vereischten wetgevenden arbeid
had nadere aanvulling van de Commissie plaats. Na eenige door
buitengewone omstandigheden veroorzaakte mutatiën, bestaat zij
thans uit de heeren: F. B. Löhnis (voorzitter), J. B. West er dijk,
R. Dinger, C. W. Hoffmann, I. Boer Hz., Mr. C. J. H. Schepel
en Mr. J. Wolterbeek Meijer, terwijl secretaris is de heer
S. L. von Franck.
Hoe zich deze Commissie den gang van de ruilverkavelings
werkzaamheden heeft gedacht, leert ons nu het evengenoemde wets
ontwerp, verdeeld in vier Hoofdstukken, achtereenvolgens getiteld:
Algemeene bepalingenVan de wijze waarop ruilverkaveling
tot stand komtVan Onteigening» en Van kosten
Overneming van het geheele ontwerp, dat met zijn 63 artikelen
(benevens 16 additioneele artikelen op de Onteigeningswet) en
de Memorie van Toelichting een boekdeeltje vormt, zou te veel
ruimte eischen. We zullen ons daarom bepalen tot een overzicht.
Art. 1. «Deze wet verstaat onder ruilverkaveling het ter be
vordering van den landbouw naar een bepaald plan samenvoegen
en vervolgens opnieuw indeelen van gronden, al dan niet gepaard
gaande met het aanleggen of verleggen van wegen of waterloopen».
Art. 3. «Als eigenaars van de gronden welke in eene ruil
verkaveling begrepen zullen zijn, worden tot aan het bewijs van
het tegendeel zij beschouwd, die als zoodanig in de registers van
het kadaster voorkomen, en bij gemeenen eigendom ook de mede
eigenaars uit die registers blijkende»
Art. 7. «Bij ruilverkaveling moet worden zorg gedragen, dat
elke kavel aan tenminste één land- of waterweg belendt»
Art. 8. «Aan ieder, van wien gronden in ruilverkaveling be
grepen zijn, wordt bij de indeeling der perceelen even groote
waarde in grond, en zooveel mogelijk van dezelfde gebruiks-
bestemming toebedeeld.»
Art. 10. «De eigendom der bij de nieuwe indeeling der per
ceelen aan iemand toebedeelde gronden gaat over, vrij van alle
daarop rustende lasten en rechten»
220